225 Adolf Hitler en de ratten aan zijn bajonet (zondag 13 oktober 1918)

Adolf Hitler

Adolf Hitler

Een zonderling type, die Adolf Hitler. Gaf niets om God of vrouwen, hoefde niet op verlof, kreeg nooit eens een pakketje van het thuisfront. De nazipropaganda maakte van de korporaal een onversneden held, maar het grootste deel van de Grote Oorlog vervulde hij de rol van Etappenschwein, varken van het achterland.

De ratten aan zijn bajonet

Je schreeuwt het hem alsnog toe: ‘Come on, Henry Tandey, haal die trekker over. Schiet die mof neer. Nu!’ Maar in alle flashbacks laat Tandey hem steeds weer lopen.

Twintig jaar na dato ging de Duitser, die eigenlijk geen Duitser was, op zijn Beierse rots van Berchtesgaden voor een foto staan van het schilderij waarop Tandey tijdens de Eerste Slag om Ieper een gewonde kameraad wegdraagt. ‘Deze man stond op het punt mij te doden’,vertelde de heerser van Berchtesgaden aan zijn gast, de premier van Groot-Brittannië. ‘Ik dacht Duitsland nooit meer terug te zullen zien.’ Of Neville Chamberlain, de premier, Tandey misschien de groeten wilde doen… Naar verluidt heeft die brave Chamberlain dat nog gedaan ook, in het vervloekte jaar 1938, toen de overwinnaars van de Grote Oorlog het arme Tsjecho-Slowakije aan nazi-Duitsland overleverden in ruil voor een valse garantie op vrede.

Had Henry Tandey, een van de zwaarst gedecoreerde soldaten uit het Britse leger, op 28 september 1918 inderdaad de wereldgeschiedenis de andere kant op kunnen sturen door de toen nog volstrekt onbeduidende korporaal Adolf Hitler zonder pardon neer te knallen? Tandey zelf meende in elk geval dat hij de latere Führer wel degelijk voor zijn loop had gehad. Na het Duitse bombardement van Coventry, november 1940, is Tandey ook niet opgehouden zijn eigen barmhartigheid te vervloeken: ‘Maar ik kón een gewonde man niet neerschieten’, zocht hij naar gewetensrust.

Medio oktober 1918 was de oorlog alsnog voorbij voor Adolf Hitler. Mosterdgas dreef bij Wervik, ten zuiden van Ieper, het licht uit zijn ogen. Zo althans staat het te lezen in Mein Kampf, de warrige autobiografie die Hitler in 1924 dicteerde tijdens zijn gevangenschap vanwege een mislukte staatsgreep. Hij was de ochtend na de gasaanval nog in staat gebleken als ordonnans een boodschap te bezorgen. Maar toen gingen zijn ogen als kolen gloeien en trad om hem heen de duisternis in – een manmoedig slot van vier jaar trouwe dienst aan het front. Die voorstelling van zaken is door historicus Thomas Weber aan debunking onderworpen. In zijn boek Hitler’s First War maakt Weber aannemelijk dat de tijdelijke blindheid van Hitler niet van puur fysieke, maar van psychosomatische aard was.

Het behoorde tot de nazipropaganda om Adolf Hitler te portretteren als een van plicht vervulde oorlogsheld, die keer op keer de dood wist te trotseren. Balthasar Brandmayer getuigde in 1932 van zijn belevenissen met de heldhaftige Adolf Hitler in een boekje met als titel Zwei Meldegänger. Deze passage betreft de herfst van 1915, als het regiment van Hitler bij Aubers de vijand partij moet geven: ‘Wij gaan nu dwars door het veld. Ik kom nauwelijks meer van de grond omhoog … en Hitler drong voorwaarts … hij verliet rustig en gelaten, omgeven door bliksemende schichten, zijn dekking … Vrees of angst was hem waarachtig onbekend.’

Een andere strijdmakker, Ignaz Westenkirchner, herinnerde zich hoe Hitler verbeten jacht maakte op ratten in de loopgraven: ‘Lang nadat de rest van ons onder zeil was gegaan, ging Hitler nog met een zaklantaarn rond en spietste hij de ratten aan zijn bajonet. Ten slotte smeet iemand een laars naar zijn hoofd en hadden we wat rust.’

Dat Hitler van ’14 tot diep in ’18 gevaar heeft gelopen, hoeft niet betwijfeld te worden, maar Weber nuanceert dat beeld wel. Adolf Hitler beleefde in zijn hoedanigheid van regimentskoerier een relatief rustige tijd. Een flink eind achter het front bracht hij, te voet of op de fiets, boodschappen van het hoofdkwartier naar de bataljonsstaven en vice versa. Frontsoldaten, die de kogels wél hoorden fluiten, zagen zulke koeriers voor Etappenschweinen aan, varkens van het achterland. Was Hitler tevreden met zijn veilige omgeving en heeft hij daarom nooit werk gemaakt van een hogere rang dan die van Gefreiter? Weber veronderstelt het. Lafaard noch held lijkt Adolf Hitler in de Eerste Wereldoorlog aan dit beeld te beantwoorden: hij deed wat zijn superieuren van hem verlangden.

Hij kwam niet eens uit Beieren, de bakermat van zijn regiment. Hitler was een Oostenrijker van geboorte. Geboren in Braunau, anno1889, beleefde hij in Linz een ongelukkige jeugd vol ontluikende fobieën. Als jongeman was hij naar de hoofdstad Wenen vertrokken, de koffer gevuld met artistieke dromen. Tot twee keer toe werd hij er voor de Kunstacademie afgewezen. Hij kon aardig tekenen, maar dat kwam niet in de buurt van een artistiek talent. Zijn dagen vulde hij als een bohémien grotendeels met het lezen van kranten. Zo af en toe verkocht hij een schilderijtje.

Aan familie had hij al snel alleen nog een zus, Paula, maar het contact met haar verwaterde en het zou pas in de jaren twintig hersteld worden. De andere vier kinderen uit het gezin van zes waren jong gestorven. Zijn vader Alois, die zijn achternaam Schicklgruber in Hitler had veranderd, was een bruut voor zijn jongere vrouw en de kinderen. Senior had een betrekking als douanebeambte. Tussen Adolf en zijn ongelukkige moeder Klara Pölzl bestond juist een zeer innige band, waaraan haar dood in 1907 een eind maakte. De joodse dokter die kwam vertellen dat Klara borstkanker had en niet lang meer zou leven, zag hoe de zoon door verdriet overmand werd. Hitler heeft zijn leven lang de foto van zijn moeder bij zich gehouden, tot in de Berlijnse bunker waarin hij zich aan het eind van de Tweede Wereldoorlog op 56-jarige leeftijd van het leven zou benemen. Hij deed dat samen met Eva Braun, de tweede vrouw in zijn bestaan. Vlak daarvoor waren ze nog getrouwd.

Een jaar voor de Grote Oorlog had Hitler Wenen ingeruild voor München, hoogstwaarschijnlijk om de dienstplicht in het leger van de door hem verachte Habsburgers te ontlopen. Hij voelde zich in het kleinsteedse Beieren helemaal thuis. Op de Odeonsplatz in München verwelkomde hij op 2 augustus 1914 de oorlog. ‘Ik viel op mijn knieën en dankte de hemel vanuit het diepste van mijn hart om het voorrecht te mogen leven in zo’n tijdperk’, zou hij in Mein Kampf schrijven. Een foto, waarvan historici de authenticiteit betwijfelen, toont een euforische Hitler midden in de massa. Een dag later richtte hij een verzoek tot de koning van Beieren, Ludwig III, om als buitenlander dienst in zijn leger te mogen nemen. Dat mocht, las Hitler niet veel later, terwijl zijn handen trilden van opwinding om het royale antwoord.

Op 21 oktober 1914 vertrok hij naar het front in Vlaanderen. ‘Ik hoop dat we tot in Engeland geraken’, schreef Hitler aan de kleermaker Josef Popp, bij wie hij in München een kamer had gehuurd. Op de 29e oktober volgde bij Geluveld, ten oosten van Ieper, al de vuurdoop voor hun Reserve-Infanterie-Regiment Nr. 16, dat beter bekend stond als het List-Regiment, naar de commandant. Deze Julius von List zou op de derde dag van de slag om Geluveld al sneuvelen.

Twee jaar later raakte Hitler aan de Somme gewond door een granaatscherf in zijn liesstreek. Dat hij er ook een van zijn testikels kwijtraakte, mag als een hardnekkige mythe beschouwd worden. Tot tweemaal toe ontving Hitler een IJzeren Kruis, een in 1914 en een in 1918. Voor die laatste had zijn overste gezorgd, de joodse officier Hugo Gutmann. Welke koene daad van Hitler tot de aanbeveling van Gutmann heeft geleid, is altijd vaag gebleven. Verhalen over Hitler die eigenhandig een vijftiental vijanden wist in te rekenen, zijn niet met feiten te schragen.

Adolf Hitler identificeerde zich volledig met de oorlog en de gemeenschap van kameraden. Daartoe behoorde ook Fuchsl, een witte terriër waar hij bijna drie jaar lang dol op was. Vrouwen interesseerden Hitler niet. Ook voor het verhaal dat hij bij een Française een kind verwekt zou hebben, ontbreekt het bewijs. Aan God had hij evenmin een boodschap. Op verlof zat Hitler niet te wachten. Nooit kreeg hij, anders dan zijn kameraden, een pakketje van het thuisfront. Toen ze hem met Kerstmis toch wat wilden geven, weigerde Hitler dat pertinent aan te nemen. Ze vonden hem maar een zonderling type en geloofden zijn uiteenzettingen over Arthur Schopenhauer, filosoof van het pessimisme, verder wel. Balthasar Brandmayer, metselaar van beroep, herinnerde zich Hitler als een sterk vermagerde frontkameraad met een bleek gelaat en twee donkere ogen, diep weggestopt in de kassen. De snor was nog lang niet zo getrimd als het emblematische vierkantje van de Führer in later jaren.

Volgens Weber is het niet zo dat Hitler de nationaal-socialistische ideologie, zijn Weltanschauung, in de loopgraven van de Grote Oorlog heeft uitgebroed. ‘Het is pas in de herfst van 1919 dat hij zich vastbijt in een extreemrechts en antisemitisch gedachtegoed’ , weerspreekt Weber de visie van Ian Kershaw, voor wie de Eerste Wereldoorlog wél de sleutel is tot het raadsel van de machtspoliticus, die als geen ander – Lenin wellicht uitgezonderd – een stempel op de twintigste eeuw heeft gedrukt.

Antidemocratisch waar het om politieke verhoudingen ging, was Hitler er alles aan gelegen om ‘het volk’, een begrip dat bij hem met ‘ras’ samenviel, voor zich te winnen. Met opzwepende toespraken, waarvoor Hitler een uniek talent had, en veel vlagvertoon ging hij dat voor elkaar spelen, al was voor de grote doorbraak de economische wereldcrisis van 1929 nodig. Bij de laatste Rijksdagverkiezing van de Weimar Republiek, op 5 maart 1933, haalde de NSDAP van Hitler 43,9 procent van de stemmen. Hij was toen al rijkskanselier.

Dat Duitse fascisme van Hitler appelleerde sterk aan de Kameradschaft waarnaar de zich verraden voelende veteranen na de oorlog zo hunkerden. Alleen zij die de Fronterlebnis begrepen, konden het nationaal-socialisme ten volle bevatten. Vernietiging was de conditio sine qua non van vernieuwing. Marxisten en joden moesten als het ongedierte van de loopgraven uitgeroeid worden. In Mein Kampf zegt Hitler, zelf een gasslachtoffer, het te betreuren dat tijdens de oorlog niet aan ‘twaalf- à vijftienduizend Hebreeuwse vernietigers van het menselijk ras gifgas is toegediend’. Niemand die daar het programma voor de ‘Endlösung van het jodenvraagstuk’ in heeft gezien.

Terwijl de Britten zijn regiment in Vlaanderen definitief vermorzelden, werd Hitler terug in de Heimat verdacht van hysterie. Het nieuws over de abdicatie van de keizer en het uitroepen van de republiek deed hem in zijn ziekenhuisbed geen goed. Ziedend was Hitler, wie het opnieuw zwart voor de ogen werd. ‘De haat die in hem was opgeweld barstte nu met geweld open’, schrijft Kershaw in zijn biografie van Hitler. Die stelt het zelf in Mein Kampf voor dat hij op dat moment op de kruising van zijn leven stond: ‘Die nacht besloot ik om, zodra mijn gezichtsvermogen was teruggekeerd, de politiek in te gaan.’ Hij kon eenvoudigweg niet accepteren dat de oorlog, die eindelijk zin aan zijn leven had gegeven, in een nederlaag geëindigd was. Hitler bleef bij het leger en trad toe tot een reservebataljon in Beieren. Daar, in München, sloot hij zich aan bij een splintergroepering die zich Deutsche Arbeiter Partei noemde. Hij nam in achterafzaaltjes het woord en men ving aan met luisteren…

Leave a comment