243 Kurt Eisner en de toorn van Jehovah (zondag 16 februari 1919)

Kurt Eisner‘Een bolsjewiek, een Jood’ – zo werd Kurt Eisner door zijn moordenaar gezien. Ook de door Eisner uitgeroepen vrijstaat Beieren bleef geweld – eerst van links, daarna van rechts – niet bespaard.

  • Volgers van Veertien Achttien ontvangen deze aflevering (mp3 + doc) per mail.

229 Matthias Erzberger en Reichskanzler Schluss (zondag 10 november 1918)

Matthias Erzberger

Matthias Erzberger

De oorlog eindigt op maandag 11 november 1918 om 11 uur. De laatste dag eist nog een kleine drieduizend doden. De Duitser die in een treinwagon bij Compiègne voor een smadelijke wapenstilstand tekende, bezegelde ook zijn eigen lot: Matthias Erzberger.

214 Hermann von Eichhorn en het portret dat half af blijft (zondag 28 juli 1918)

Hermann von Eichhorn

Hermann von Eichhorn

Op het Invalidenfriedhof te Berlijn spoelde tijdens de oorlog ook veldmaarschalk Hermann von Eichhorn aan. Een Russische sociaal-revolutionair vermoordde hem en zijn adjudant in de straten van Kiev. De aanslag paste in een patroon van terreur, die ook Lenin bijna noodlottig zou worden.

088 Essad Pasha en het einde bij Hotel Continental (zondag 27 februari 1916)

Albanie, piepjong land op de Balkan, is de speelbal van Europa. Wilhelm zu Wied, de uit Duitsland gehaalde vorst, moet al snel in de oorlog zijn biezen pakken. Maar ook diens intrigant, Essad Pasha, haalt als soeverein het eind van de oorlog niet. Twee jaar na de oorlog wacht zijn moordenaar hem in Parijs op.

052 Walther Rathenau en de grondstoffen voor een oorlog (zondag 20 juni 1915)

Voor zijn moeder was hij – uiteraard – de nobelste man die de aarde ooit had voortgebracht. Zijn dood mag je ook zien als het vervliegen van de hoop op een lange vrede na een Grote Oorlog. Walther Rathenau, die de oorlog plande maar de vrede niet mocht zekeren, is hoe dan ook een sleutelfiguur van de twintigste eeuw; iemand in wie alle hoop en wanhoop samenkomen.

035 Rosa Luxemburg en het bazuinengeschal van de revolutie (zondag 21 februari 1915)

De oorlog lang zat ze achter slot en grendel. En toen ze eenmaal het keizerlijk cachot verlaten had en de oorlog gedaan was, wist Rosa Luxemburg maar moeilijk grip te krijgen op de revolutionaire ontwikkelingen. Met een kogel door de slaap eindigde de vlijmscherpe theoretica van Duitslands linkervleugel in het kanaal.

005 Jean Jaurès en het laatste aardbeientaartje (zondag 26 juli 1914)

Misschien dat ook Jean Jaurès, de leider der Franse socialisten, zich uiteindelijk voor de verdediging van de republiek had uitgesproken. Misschien. Zeker weten we dat niet, want ‘ze’ hebben Jaurès vermoord.

Het laatste aardbeientaartje

Jaurès’ is een van Jacques Brels meest aangrijpende chansons. Het is een hommage aan ‘onze grootouders’, zoals Brel ze noemt, de arbeiders. Die op hun vijftiende al op waren. Eindigden voor ze begonnen waren aan het leven. Van wie de gezichten door het zwoegen asgrauw geworden waren. ‘En als ze per ongeluk overleefden, dan was het om de oorlog in gestuurd te worden’, stervend in blinde angst op het veld van horreur.

Het refrein is één enkele vraag, die Brel zijn publiek wel twee keer voorlegt. ‘Pourquoi ont-ils tué Jaurès? Pourquoi ont-ils tué Jaurès?’ ‘Waarom hebben ze Jaurès vermoord? Waarom hebben ze Jaurès vermoord?’ Op 31 juli 1914 hebben ze Jaurès vermoord. Nou ja, het was een eenling. Hij maakte geen deel uit van een groep getrouwen, zoals Gavrilo Princip in Sarajevo een maand eerder. Een samenzweringstheorie die aannemelijk maakt dat deze Raoul Villain van hogerhand zijn bevel kreeg, is er niet.

Villain was een eenzame patriot die wel een vurig verlangen met velen deelde: het heroveren van Elzas-Lotharingen op de Duitser; datgene waar een ware Fransman niet over hoorde te spreken, maar waaraan hij altijd moest denken. ‘Y penser toujours, n’en parler jamais’, zo was het nationaal gebod geformuleerd door Léon Gambetta, de man die naam had gemaakt door tijdens het Beleg van Parijs in 1870 met een luchtballon over de hoofdstad te vliegen. Het uitwissen van de schande van 1870, de verloren oorlog tegen het Pruisen van Bismarck, die nota bene in de spiegelzaal van Versailles het Duitse keizerrijk ten doop had gehouden – dát moest iedere Fransman voor ogen staan.

Nu Frankrijk op het punt stond het onrecht ongedaan te maken in een nieuwe oorlog tegen Duitsland, zag Raoul Villain maar één gevaar op die weg: Jean Jaurès, de voorman van de socialisten. Jaurès, die de union sacrée, de heilige eenheid, in Frankrijk bedreigde. Jaurès, de pacifist, die zich verzet had tegen invoering van de driejarige dienstplicht, met net zoveel vuur als waarmee hij het voor Alfred Dreyfus had opgenomen, de Joodse officier die ten onrechte voor hoogverraad veroordeeld was en wiens zaak Frankrijk tot op het bot verdeeld had – een cause célèbre.

De Franse Republiek was ook voor Jaurès in het uiterste geval het verdedigen waard. Maar het internationalisme ging bij hem toch boven het nationalisme. Een Frans-Duitse toenadering was voor hem ook geen utopie. Helmut Kohl en François Mitterand zouden zeventig jaar na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog dát gelijk van Jaurès bewijzen, door hand in hand over de slagvelden van Verdun te schrijden.

Waarom hebben ‘ze’ dan Jaurès vermoord? Waarom trok ook de arbeidende klasse goedgemutst ten oorlog, in Frankrijk net zo goed als in Duitsland? Waar bleef die internationale solidariteit van het proletariaat? Waarom ging de roodste socialist van Frankrijk, Jules Guesde, in het oorlogskabinet zitten? En waarom stemden alle Duitse socialisten in de Rijksdag voor het verstrekken van oorlogskredieten, nog wel op de dag dat Jean Jaurès in zijn graf werd gelegd?

De socialistische leiders van Europa hadden zich in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog suf gedebatteerd over de vraag hoe een oorlog te voorkomen. Jaurès had zich keer op keer sterk gemaakt voor de staking als middel om een oorlog lam te leggen. Maar het waren vooral de Duitse socialisten die daarin geen heil hadden gezien.

Nu het moment suprême aanbrak was de socialistische voorhoede niet bestand tegen de avances van de oorlogsgod Mars. De druk van de massa was te groot. Een socialistisch Rijksdag-lid heeft de sfeer van de julidagen van ’14 sfeer treffend beschreven. Op weg naar de stemming over de oorlogskredieten, raakte hij op het station verzeild in een groepje reservisten. ‘Denk in de Rijksdag aan ons’, zeiden ze tegen hem. ‘Zorg ervoor dat we krijgen wat we nodig hebben, wees niet karig en stem voor de kredieten.’ Dat deed hij dus, tot tevredenheid van de keizer, die zou zeggen: ‘Vanaf nu zijn er geen partijen meer. Alleen nog maar Duitsers.’

Zou ook Jaurès uiteindelijk bezweken zijn onder de golf van vaderlandsliefde die Frankrijk overspoelde? Zou hij dan ook maar ingestemd hebben met een ‘verdedigingsoorlog’? Wie weet. Maar: ze hebben Jaurès vermoord.

***

Jean Jaurès is als filosoof gepromoveerd op twee proefschriften. Een ervan, opgesteld in het Latijn, handelt over de oorsprong van het socialisme bij vier Duitse denkers: Luther, Kant, Fichte en Hegel. ‘Socialisme is geboren in de Duitse geest, lang voor de abnormale groei van haar grote industrie en de andere condities die voor het economisch socialisme nodig zijn’, luidt Jaurès’ motivatie.

De stakingen van de mijnwerkers in Carmaux, die zich van 1892 tot 1895 voortslepen, maken definitief een socialist van hem. Het is daar ook, in het Zuid-Franse departement Tarn, dat hij in een kleinburgerlijk milieu is opgegroeid. Zijn moeder heeft hem met haar liefde en tolerantie gevormd. ‘Hij had geen notie van de essentiële absurditeit die schering en inslag in het leven is’, duidde de romanschrijver Jules Romains het vertrouwen in de mensheid waaraan Jean Jaurès, hoewel niet vrij van melancholie, zijn leven lang vasthield.

Eenmaal politicus op het nationale vlak gaat hij zich grote moeite getroosten om in Frankrijk de meningsverschillen tussen gematigde en radicale socialisten te overwinnen, zoals hij ook naar een synthese zoekt van het Franse en het Duitse socialisme. Als afgevaardigde voor de socialistische partij probeert hij een dam op te werpen tegen het patriottisch tij in zijn land. In zijn krant L’Humanité roept hij ook op tot een onmiddellijk stopzetten van Frankrijks imperialistische politiek.

Op 7 juli 1914 vragen de Franse president Raymond Poincaré en zijn premier René Viviani het Franse parlement om een krediet voor hun staatsbezoek aan Rusland. De Oostenrijks-Servische vete na de aanslag in Sarajevo overschaduwt het debat. Jaurès neemt namens de socialisten het woord: ‘Wij vinden het ontoelaatbaar dat Frankrijk betrokken raakt in wilde avonturen op de Balkan, omwille van verdragen waarvan het noch de tekst, noch de zin, noch de beperkingen en noch de gevolgen kent. (..) Toen de tsaristische contrarevolutie de dappere Russen die hun basisvrijheden op heroïsche wijze hadden veroverd liet executeren of gevangen zetten, verloor Frankrijk zijn enige garantie dat het verdrag met Rusland een rechtvaardig doel diende.’ Alleen de socialisten stemmen tegen de 400.000 franc.

Op 29 juli, twee dagen voor zijn dood, komen op een spoedbijeenkomst in Brussel de socialistische leiders van Europa bij elkaar. Lenin is er namens Rusland niet bij. Maar de Oostenrijker Viktor Adler, de Duitser Hugo Haase, de Brit Keir Hardie, de Belg Emile Vandervelde en ook de Nederlander Pieter Jelles Troelstra – ze zoeken naar een kans om het tij te keren. Maar vinden die niet. Pijnlijk wordt duidelijk dat de socialisten alleen hun eigen regeringen tot de vredelievende partij rekenen.

Jaurès zal ’s avonds op een massabijeenkomst ten overstaan van de Brusselse arbeiders nog wel zijn arm om de schouders van de Duitser Haase slaan. En hij steekt een gloedvol betoog af. De man heeft charisma: niet alleen zijn baard doet aan Karl Marx zelf denken. De massa zwaait met witte kaarten waarop ‘guerre à la guerre’ staat geschreven: ‘oorlog aan de oorlog’.

Als Jaurès afscheid neemt, stelt hij de Belg Vandervelde nog gerust. Er zijn vaker van dit soort crises geweest. ‘Dat er geen oplossing wordt gevonden is onmogelijk’, zegt hij. Jaurès stelt zelfs nog voor om in het museum de schilderkunst van de Vlaamse primitieven te bewonderen.

Op de avond van 31 juli, de dag waarop Duitsland Rusland voor de laatste keer waarschuwt, bestelt Jean Jaurès een aardbeientaartje in het Café du Croissant aan de Rue Montmartre, hartje Parijs. Raoul Villain loopt langs het raam en vuurt twee kogels af op Jaurès. De meest prominente socialist van Europa sterft binnen enkele minuten. ‘De eerste dode van de oorlog’, zullen ze hem gaan noemen.

’s Middags had hij ten overstaan van journalisten zijn hart nog gelucht: ‘Gaan wij een wereldoorlog ontketenen, omdat Izvolski nog steeds kwaad is om het bedrog van Aerenthal tijdens de Bosnische affaire?’ Louis Malvy, de minster van Binnenlandse Zaken, had Jaurès ook nog aangeschoten. Het moest afgelopen zijn met de vriendelijke toon aan het adres van de Russen. Het gevaar voor Frankrijk was veel groter dan dat voor Rusland.

De schrijver Roger Martin du Gard heeft jaren nadien deze impressie gegeven van het wegvoeren van Jaurès’ lijk door de straten van Parijs: ‘Toen het paard het op een draf je zette en de ambulance, geëscorteerd door agenten op de fiets, kletterend zijn weg naar de Beurs insloeg, zwol uit het niets een rumoer aan, als het brullen van een boze zee waarin het klingelen van de bel verdronk; het was alsof de sluizen open waren gegaan en de opgekropte emoties van de massa nu vrij kwamen: Jaurès! Jaurès! Jaurès! Jaurès voor altijd!’

Het nieuws schokt de Franse regering, met name premier Viviani, een oude kameraard van Jaurès. Samen hebben ze nog het dagblad L’Humanité opgericht. De ministers zijn bang dat de moord op Jaurès tot rellen zal leiden. Dat Frankrijk verscheurd de confrontatie met Duitsland aan moet gaan. Maar dat blijkt reuze mee te vallen. Er heerst op grote schaal verdriet om de ‘machtige eik’ die geveld is, maar dat verdriet vertaalt zich niet in verzet tegen de oorlog.

***

‘Pourquoi ont-ils tué Jaurès?’ Jacques Brel stelt die vraag terecht tweemaal. Waarom hebben ze Jaurès, de vader, vermoord. En waarom ook zijn enige zoon? Louis Jaurès meldt zich in 1915 op 17-jarige leeftijd vrijwillig bij het leger aan. Hij heeft dat zelf als volgt verklaard: ‘Wanneer je de eer hebt zoon van Jean Jaurès te zijn, moet je het voorbeeld geven. Het filosofisch internationalisme is niet onverenigbaar met de verdediging van het vaderland als het voortbestaan daarvan op het spel staat.’ Louis Jaurès sneuvelt op 3 juni 1918, als het Franse leger bij de Chemin des Dames een Duitse opmars tegen wil houden.

Raoul Villain, de moordenaar van vader Jaurès, heeft niet voor zijn vaderland gestreden in de frontlinie. Hij brengt in voorarrest de hele Eerste Wereldoorlog door in een cel. De rechtszaak volgt na de oorlog. Het ongelooflijke gebeurt: Villain wordt vrijgesproken. De jury vindt dat hij het vaderland met zijn daad gered heeft van de ondergang. De weduwe Jaurès wordt daarbij veroordeeld tot het betalen van de proceskosten. Villain vertrekt naar Ibiza, waar hij een bestaan in de marge gaat lijden. In 1936, ten tijde van de Spaanse Burgeroorlog, moeten Republikeinen hem voor een Franco-handlanger hebben aangezien. Hij wordt dood op het strand gevonden. Een kogel in de hals van de man die Jaurès heeft vermoord.

Waarom?

001 Franz Ferdinand en een veerboot in last (28 juni 1914)

Franz Ferdinand

 

In English

De eerste schoten van de Eerste Wereldoorlog vallen in Sarajevo. Franz Ferdinand en zijn vrouw Sophie vallen ten prooi aan Servisch nationalisme. De wraakexpeditie van Oostenrijk-Hongarije zal ontaarden in een wereldbrand.

28 juni 1914 is de dag waarop het verhaal van de Eerste Wereldoorlog aanvangt. Voor Serviërs is 28 juni een datum met een veel oudere geschiedenis. Diep verscholen in de tijd, op 28 juni 1389, moest een Servisch leger het afleggen tegen dat van het Ottomaanse Rijk. De Slag bij Kosovo Polje, het Merelveld, sloeg in de Servische ziel een wond, die is blijven schrijnen.

Franz Ferdinand had in 1914 dus beter een andere dag uit kunnen kiezen voor zijn bezoek aan Sarajevo, de weinig bekende hoofdstad van Bosnië-Herzegovina, waar sinds eeuwen moslims, Kroaten én Serviërs samen moeten leven. Franz Ferdinand draagt de titel van aartshertog. Hij is de toekomstige keizer van Oostenrijk-Hongarije, het rijk waartoe sinds zes jaar ook Bosnië-Herzegovina behoort, tot ergernis van rechtgeaarde Serviërs. Een bezoek aan Sarajevo op 28 juni – het is al met al een affront.  Het zal Franz Ferdinand ook niet goed bekomen. Het eerste schot van de Eerste Wereldoorlog valt op 28 juni 1914, al kan niemand dan al die reikwijdte overzien.

Franz Ferdinand en zijn vrouw Sophie vieren ook nog eens hun trouwdag vieren op die 28e juni. Ze zitten naast elkaar in een open auto, als een jonge Bosniër Gavrilo Princip zijn Servische natie een dienst meent te moeten bewijzen. Princip komt vooral voor Franz Ferdinand, in wie hij de onderdrukker van het Servische volk ziet. De tweede kogel is voor de provinciegouverneur Oskar Potiorek, die ook in de auto zit. Maar dat doel mist Princip. Hij raakt wel per ongeluk Sophie in het onderlijf. Op de achterband zegt ze nog tegen haar man: ‘In godsnaam. Wat is er toch gebeurd?’ Dan stort ze in, tussen de knieën van haar man.

Hij, na haar getroffen in de halsslagader, stamelt: ‘Sopherl! Sopherl! Stirb nicht! Bleibe am Leben für unsere Kinder.’ Terwijl de aartshertog zelf het bewustzijn aan het verliezen is, laat ie nog verschillende keren weten dat het allemaal wel meevalt. ‘Es ist nichts, es ist nichts, es ist nichts….’ Maar de aartshertog vergist zich deerlijk. In de residentie van de gouverneur wordt van beide echtelieden de dood vastgesteld.

***

Terug naar de ochtend van 28 juni 1914, als de wereld er nog heel anders uitziet. Aartshertog Franz Ferdinand is de man die de stokoude keizer van de Oostenrijks-Hongaarse dubbel-monarchie op gaat volgen. De aanstaande keizer staat te boek als een hervormer. En in het vermolmde Wenen gruwelt menigeen bij de gedachte dat voor Oostenrijkers en Hongaren de status quo zijn einde nadert.

Franz Joseph, de keizer, is bijna 84. Hij zal het dus menselijkerwijs niet al te lang meer maken. Piep is Franz Ferdinand van Oostenrijk-Este, zoals zijn titel luidt, op z’n 50e ook niet meer.  De helft van zijn leven loopt hij al warm voor de troon. In 1889 heeft kroonprins Rudolf zelfmoord gepleegd. Rudolf was de enige zoon van keizer Franz Joseph en diens betoverende, zij het neurotische echtgenote Elisabeth, beter bekend als Sissi.

De vader van Franz Ferdinand kwam daarna als oudste broer van de keizer in beeld, maar senior bedankte al snel voor de erfelijke eer. Franz Ferdinand ziet zich aldus voor de taak gesteld om de traditie van de Habsburgers als het centrale vorstenhuis van Europa voort te zetten. Een hele opgave, want zo florissant ziet de toekomst voor het hof in Wenen er niet uit. Het piept en knarst aan alle kanten in het Habsburgse rijk, met al zijn etnische bevolkingsgroepen. Maar Franz Ferdinand lijkt onder dat vooruitzicht niet zwaar gebukt te gaan. Reizend en jagend lijdt hij een gepassioneerd leven. Het wordt beweerd dat hij in zijn leven zo’n vijfduizend herten eigenhandig heeft omgelegd.

Ondertussen bereidt hij zich wel degelijk consciëntieus voor op zijn taak, omringd door adviseurs in de militaire kanselarij van slot Untere Belvedere. Franz Ferdinand maakt zich sterk voor een modernisering van het leger en een uitbouw van de marine. Oostenrijk-Hongarije moet van hem zijn plaats op het wereldtoneel terug zien te veroveren, maar eerst dient het binnenlands orde op zaken te stellen. Franz Ferdinand gaat niet mee in de oorlogszucht die chef-staf Conrad von Hötzendorf met name ten opzichte van het ambitieuze koninkrijk Servië etaleert. Zijn hervormingsdrang levert hem een liberaal imago op, maar wie beter kijkt herkent in Franz Ferdinand een reactionair, die de monarchie stevig wil verankeren in een aristocratische bedding – met de zegen van zijn katholieke God erbij.

Hij is een tijdlang genegen geweest om de Slavische ingezetenen van het keizerrijk hun eigen status te geven naast de Oostenrijkers en de Hongaren, maar in het laatste jaar van zijn leven neigt hij naar een ‘Verenigde Staten van Groot Oostenrijk’, bestaande uit vijftien lidstaten. De gelijkgeschakelde Magyaren wantrouwt hij in elk geval zeer. Hun nationalistische sentimenten ziet hij als een bedreiging voor de dynastie. Franz Ferdinand kan het niet verdragen als in zijn omgeving Hongaars wordt gesproken.

De historicus Michael Freund heeft Franz Ferdinand ‘een man van ongeïnspireerde energie’ genoemd, ‘duister in zijn voorkomen en emoties, een aura van vreemdheid uitstralend en een schaduw werpend van geweld en meedogenloosheid.’ Een tijdgenoot, de Oostenrijkse schrijver en satiricus Karl Kraus, observeerde dat Franz Ferdinand niet het type was dat een ander groette: ‘Hij voelde geen aandrang om zich te begeven naar het nog niet verkende terrein dat ze in Wenen hun hart noemen.’

Zijn eigen hart is in 1895 gestolen door ene Sophie Chotek. Als hertogin van Hohenberg is ze van tamelijk lage komaf: afgegleden Tsjechische aristocratie. Keizer Franz Joseph, toch al niet zo gesteld op zijn eigenzinnige neef, wil niks weten van de relatie. Een Habsburgse keizer in spe, die behoort met een dame van zijn stand aan te komen.

De ruzie tussen de keizer en zijn troonopvolger loopt zo hoog op dat Wilhelm II van Duitsland en Nicolaas II van Rusland hun evenknie in Wenen oproepen wat in te schikken. In 1899 stemt Franz Joseph dan maar in met een echtverbintenis, maar het moet van hem wel een morganatisch huwelijk zijn. Kinderen uit zo’n huwelijk ‘met de linkerhand’ moeten zich tevreden stellen met de rang van de laagste huwelijkspartij. Met andere woorden: Franz Ferdinand zal bij zijn Sophie geen troonopvolger kunnen verwekken. En bij officiële gelegenheden zal Sophie ook haar plaats moeten weten: ergens achteraan.

De entourage van de keizer, inclusief de twee broers van Franz Ferdinand, ziet erop toe dat de ‘dynastieke discipline’ geëerbiedigd wordt. Alfred, de tweede prins van Montenuovo, laat als Oberhofmeister geen kans voorbij gaan om Sophie de waardigheid van het Habsburgse hof te ontzeggen. Franz Ferdinand haat hem erom. Sophie laat alle beledigingen op waardige wijze over zich heen komen. Haar sereniteit steekt af tegen de impulsieve inborst van haar man.

Omdat Bosnië-Herzegovina een Reichsland is, mag Sophie de 28e juni 1914 voor de verandering wel naast haar man plaatsnemen. Franz Ferdinand komt in Bosnië de troepen inspecteren, een taak die hij al enkele jaren vervult. Voor de Serviërs is dat een veeg teken. De spanning tussen het kleine koninkrijk Servië en de grote Donau-monarchie van de Habsburgers is al jaren om te snijden. Bosnië is het brandpunt. In de legermanoeuvres daar herkennen Serviërs het teken dat Oostenrijk-Hongarije op het punt staat binnen te vallen en naar Belgrado op te stomen.

Vandaag, in Sarajevo, staat dat in elk geval niet op het programma. Wel een bezoek aan het stadhuis, een toespraak van de burgemeester, de opening van het nieuwe gebouw van het staatsmuseum, een lunch in de Konak (de oude Turkse vesting), en een bezoek aan de moskee en de bazaars. Het moet dus een mooi dagje worden. Sophie heeft daar in elk geval vertrouwen in. ‘Overal waar we hier kwamen, zijn we zo vriendelijk behandeld – ook door alle Serviërs – met zo veel hartelijkheid en ongeveinsde warmte’, heeft ze een dag voor ze naar Sarajevo vertrokken nog laten weten.

Maar dan. Als Franz Ferdinand en zijn Sophie over de Appel-Kai rijden klinkt een doffe knal. De jonge typograaf Nedeljko Cabrinovic heeft een bom naar de auto van de aartshertog geworpen. Het is een samenzwering. Ze zijn met z’n zevenen: Cabrinovic, Princip en nog vijf anderen. De bom van Cabrinovic mist zijn doel. Hij rolt van het vouwdak van de auto af, nadat Franz Ferdinand met z’n hand een afwerend gebaar heeft gemaakt ter bescherming van zijn Sophie. In de auto erachter krijgen twee adjudanten daardoor wel de volle laag. Bomsplinters verwonden ook verschillende omstanders.

Meer verontwaardigd dan geschrokken besluit Franz Ferdinand zijn bezoek gewoon voort te zetten. In het stadhuis krijgt de burgemeester nog een snauw van hem. ‘Ik kom hier naar Sarajevo en ik krijg bommen naar me toegeworpen. Het is schandalig.’ Sophie sust ‘m, waarna Franz Ferdinand nog moet hebben gemompeld: ‘We kunnen nog een paar kogels verwachten.’

Als Franz Ferdinand besluit de gewonden van de bomaanslag in het ziekenhuis te bezoeken, maar de auto moet keren om de juiste weg te vinden, ziet Gavrilo Princip langs de kant zijn kans schoon. Hij zal met een pistool het werk van zijn makker afmaken. In Wenen kan de oude Franz Joseph, een plichtsgetrouwe maar fossiele monarch, opgelucht ademhalen. De toekomst van zijn dynastie ziet er zonder die balsturige Franz Ferdinand weer wat fraaier uit.

Dood moet Sophie nog steeds haar plaats weten. Haar lijkkist staat op een lager voetstuk dan die van haar man. Er liggen twee handschoenen op en een waaier, als herinnering aan haar bescheiden status van hofdame. Buitenlandse vorsten worden voor de uitvaart niet uitgenodigd.

Bij leven had Franz Ferdinand al bepaald dat hij en zijn Sophie niet bijgezet zouden worden in de Weense Kapuzinergruft, waar alle hooggeplaatste Habsburgers eeuwig mogen rusten. Hij liet een eigen crypte, ‘licht en luchtig’, bouwen in hun paleis bij Artstetten. Met de trein worden de levenloze lichamen in het holst van de nacht weggevoerd uit Wenen, naar het landgoed van de twee. Bij Pöchlarn moeten ze met een veerboot de Donau over. Het onweert. Weinig scheelt het of de veerboot slaat om.

***

‘Sopherl! Sopherl! Stirb nicht! Bleibe am Leben für unsere Kinder.’Een terechte zorg, want de Habsburgse familie zal zich weinig aantrekken van de drie weeskinderen. Een jachtvriend van Franz Ferdinand neemt hun opvoeding over. En als de nationaal-socialisten in Duitsland en Oostenrijk aan de macht komen, worden de kinderen van Franz Ferdinand en Sophie veiligheidshalve weggestopt in het concentratiekamp Dachau.