201 Gavrilo Princip en de koude ketting in bed (zondag 28 april 1918)

Gavrilo Princip

Gavrilo Princip

Was Gavrilo Princip de moordenaar van twee mensen, aartshertog Franz Ferdinand en zijn vrouw, of van tien miljoen? Hij loste in Sarajevo de eerste schoten van de oorlog. Tweehonderd weken in een koude cel later bezweek Gavrilo Princip aan de tering.

De koude ketting in bed

Tweehonderd weken heeft Gavrilo Princip in de afzondering van een kille cel de consequenties van zijn ene daad kunnen overdenken. Maar de vraag is of hij wel weet heeft gehad van de Marne en de Drina, de Tigris en de Somme, de Isonzo en de San – al die stromen van bloed die zijn gaan vloeien nadat híj op 28 juni 1914 in Sarajevo de trekker overhaalde en het leven nam van de troonopvolger van Oostenrijk-Hongarije en, zij het per ongeluk, diens vrouw. Schuilt achter causaliteit een morele dimensie? Is Gavrilo Princip de moordenaar van twee mensen of, zij het per ongeluk, van tien miljoen?

De Nederlands-Amerikaanse schrijver Hans Koning heeft in zijn roman ‘Death of a schoolboy’ een poging gewaagd de ziel van Gavrilo Princip bloot te leggen. Koning laat hem dit zeggen: ‘Het is van essentieel belang voor me niet in de verleiding te komen een persoonlijk drama te maken van wat er gebeurd is. Als ik dat deed, zou ik ellendig en eenzaam zijn. En dat ben ik geen van beide.’ Waarna de cipier de cel betreedt en de ketting van Gavrilo losmaakt van de ring in de stenen wand, zodat hij naar zijn brits kan lopen voor de nacht. ‘Ik leg de ketting onder de deken tegen me aan. Het koude metaal tegen mijn lichaam geeft me even een schok, maar dat gaat voorbij. Eerst liet ik de ketting altijd buiten mijn deken hangen, maar ik ontdekte dat het ding op die manier als een soort afvoerbuis werkte waardoor al mijn lichaamswarmte wegvloeide, zodat ik tegen de ochtend versteend was.’

***

Het verzet zit in de genen. De grootvader van Gavrilo Princip neemt in 1875 deel aan de opstand tegen de Ottomaanse heersers, die in Herzegovina aanvangt en op Bosnië overslaat. Gavrilo Princip wordt in 1894 geboren in een land waaruit de Turk is verdreven. Oostenrijk-Hongarije voert er nu het bewind. Er wordt flink geïnvesteerd in het nieuwe wingewest. De hoofdstad Sarajevo krijgt in 1885 de primeur van Europa’s eerste elektrische tram, die van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat over de boulevard rijdt. De nieuwe eeuw kan beginnen.

Gavrilo komt uit een Bosnisch dorp, niet ver van Kroatië. Zijn vader is een arme boer die ook de post bezorgt. Van de negen kinderen uit het gezin halen er zes de volwassenheid niet. Ook Gavrilo is zieltogend ter wereld gekomen en hij zal een iel ventje blijven. Op de dorpsschool legt hij echter een grote ijver aan de dag. Dertien jaar oud reist hij naar Sarajevo, om er onder de hoede van een oudere broer een studie aan te vangen. Het wordt alleen geen militaire opleiding, zoals hij zich had voorgenomen, maar de handelsschool. Hij verslindt de avonturenromans van Sir Walter Scott en Alexandre Dumas; zwelgt in heroïsche sagen uit het Servisch verleden; maakt zich het socialisme en het anarchisme eigen; en neemt zich voor de straatarme boeren op het platteland te gaan wreken.

In 1911 voegt hij zich bij een revolutionaire studentenbeweging die zich Jong Bosnië noemt. De leden nemen een ascetische levensstijl aan. Alcohol, seks en tabak mogen niet in de weg staan van hun patriottische ideaal. Dat is de vereniging van alle Zuid-Slaven, vrij van vreemde overheersing. Niet alleen orthodoxe Serviërs, ook katholieke Kroaten en islamitische Bosniakken maken deel van dat Jong Bosnië uit.

Na aan een demonstratie tegen het bewind deelgenomen te hebben, wordt hij van school verwijderd. Hij trekt naar Belgrado. Eenmaal voorbij de grens met Servië kust hij eerst de grond. Het kleine koninkrijk moet zijn vrijheid gaan verdedigen in een Balkanoorlog. Gavrilo wil zijn aandeel in die strijd leveren, maar hij komt niet door de selectie: te fragiel voor de troepen. Gekrenkt neemt hij zich voor zijn volk dan maar te gaan dienen door zichzelf te offeren, zoals zijn held Bogdan Zerajic dat heeft gedaan. Na een mislukte aanslag op de gouverneur van Bosnië, heeft die in 1911 de hand aan zichzelf geslagen.

Gavrilo Princip en zes andere samenzweerders staan op 28 juni 1914 in Sarajevo langs de kant van de weg. Ze komen Franz Ferdinand, de gehate satraap uit het Habsburgse huis, vermoorden. Nedeljko Cabrinovic gooit een bom. Die mist zijn doel. Snel drinkt Cabrinovic zijn flesje gif leeg en springt in de rivier. Levend wordt hij op het droge getrokken. Later op de middag schiet Gavrilo Princip met zijn Browning revolver, van Belgische makelij, twee keer raak. Voor ze hem wegsleuren van de locus delicti, neemt hij nog zijn slok cyanide. Maar ook Gavrilo Princip blijft in leven.

Als opgeschoten knullen gaan ze met gekruiste armen op een bankje in de rechtszaal hun straf afwachten. Drie van de zeven zullen de doodstraf krijgen. Princip en Cabrinovic, de twee die daadwerkelijk in actie zijn gekomen, zijn daar te jong voor: net geen twintig. Ze gaan beiden voor twintig jaar de cel in, maar Cabrinovic komt al in 1916 aan tuberculose te overlijden. Van Princip moet een arm geamputeerd worden, voordat ook hij aan de tering bezwijkt. Als hij op zondag de 28e april 1918 overlijdt, weegt hij nog maar 40 kilo.

Toen Gavrilo eens in de nacht wakker werd gemaakt om naar een andere cel overgebracht te worden, beet hij dit zijn gevangenisdirecteur toe: ‘Het is niet nodig me naar een gevangenis af te voeren. Mijn leven is al aan het afnemen. Ik stel voor dat jullie me aan een kruis nagelen en me levend verbranden. Mijn vlammend lijf zal als een toorts mijn volk verlichten op zijn weg naar vrijheid.’

Algemeen wordt aangenomen dat Princip en de zijnen geen fanatieke eenzaten waren. Dat ze vanuit Servië werden aangestuurd, lijdt geen twijfel. Maar daarmee is nog niet gezegd dat hun missie door Servië op touw was gezet. Centraal in het schimmenspel, waarin de Servische verantwoordelijkheid voor de Grote Oorlog lastig te ontwaren valt, staat de persoon van Dragutin Dimitrijevic – ‘een man die niet wist waar de grenzen van macht en verantwoordelijkheid lagen’. In de geheime kringen waarin hij zich bewoog, bediende Dimitrijevic zich van de codenaam Apis. Die had hij ontleend aan de heilige stier waarin de oude Egyptenaren zowel een vruchtbaarheidssymbool als een dodengod zagen. De droom van Apis was die van een Groot-Servië.

Deze Dimitrijevic had in 1903 met een groep getrouwen het koninklijk paleis van Servië bestormd. Ze leegden hun revolvers op koning Alexander en zijn vrouw Draga; takelden hun lichamen met sabels toe; en smeten het vorstenpaar uit het raam. De drie kogels waar Dimitrijevic tijdens de coup zelf tegenaan liep, zou hij de rest van zijn leven met zich meedragen. Door het parlement gekroond als ‘redder van het vaderland’ ging Dimitrijevic in de Balkanoorlogen een volgende heldenrol spelen. En hij smeedde een geheim genootschap onder een naam die van bravoure getuigde: Zwarte Hand. Jonge mannen die tuberculose onder de leden en dus weinig toekomst voor zich hadden, lieten zich het makkelijkst werven.

Van de Zwarte Hand – niet van Dimitrijevic zelf maar van een van zijn trawanten, majoor Voja Tankosic – kregen de aanslagplegers van Sarajevo in Servië hun moordtuig en hun zelfmoorddrankje, dat zo weinig probaat zou blijken. Moeiteloos konden ze de grens met Bosnië passeren. Werd daarbij van hogerhand een oogje dichtgeknepen? Wist premier Nikola Pasic van de hoed en de rand? Het relaas dat onderwijsminister Ljuba Jovanovitch tien jaar na dato liet optekenen, getuigt daarvan. ‘Ik herinner mij dat op een dag, ergens eind mei of begin juni, meneer Pasic ons mededeelde dat bepaalde personen op weg waren naar Sarajevo om Franz Ferdinand te vermoorden.’ Zijn angstige voorgevoelens liet Jovanovitch door een majoor wegnemen. Het was misschien een ongunstig moment, maar als er oorlog van kwam, dan konden ze zich van Russische ruggensteun verzekerd weten.

Is dat ook Pasic z’n afweging geweest? Laat maar, het zij zo, komt goed? Zat daar dan soms het idee achter van de Servische journalist die al in 1898 een Engelse minister had toevertrouwd dat ‘wij Serviërs leven in de hoop iets voor onszelf te krijgen uit de wereldbrand, wanneer die plaatsvindt.’ Of heeft Pasic wel degelijk geprobeerd Apis tot de orde te roepen? Volgens een theorie heeft de Zwarte Hand te elfde ure geprobeerd de aanslag af te blazen, maar lieten Princip en de zijnen, ongebonden als ze waren, zich door niets of niemand commanderen. Hoe dan ook, voor Oostenrijk-Hongarije was in de julidagen van 1914 een diepgaand onderzoek niet nodig. Wenen was het klip en klaar dat Belgrado de volledige schuld aan de moord op Franz Ferdinand en zijn Sophie droeg. De volledige bekentenis die drie van de moordenaars op 2 juli hadden afgelegd, sterkte Wenen in die overtuiging.

Bekend is dat Pasic erin was geslaagd een medewerker te laten infiltreren in de Zwarte Hand, dat zich als een gevaarlijke concurrent van de regering had opgeworpen. Als hoofd van de inlichtingendienst had Dimitrijevic al een voet tussen de deur van de macht. Binnen zou hij niet weten te komen. In juni 1917 speelde Pasic het klaar om kolonel Dimitrijevic voor een executiepeloton te leiden. De dubieuze aanklacht luidde dat Dimitrijevic plannen had gehad om kroonprins Alexander om zeep te brengen.

***

Gavrilo Princip zag zichzelf eerst als Joegoslaaf en dan pas als Serviër. De nationalisten die, honderd jaar na zijn geboorte, op de ruïnes van Joegoslavië elkaar naar het leven gingen staan, konden met zijn herinnering daarom moeilijk uit de voeten. De oorlog van Gavrilo Princip, een zelfverklaard atheïst, kon bovendien onmogelijk heilig zijn.

In het Joegoslavië van Tito was Gavrilo Princip bij menig patriot nog voor een held doorgegaan, of ten minste voor een ‘primitieve rebel’. Het was op het trottoir van de Appelkade in Sarajevo mogelijk om letterlijk in zijn voetstappen te gaan staan. Machtig gevoel moet dat zijn geweest: voor even bezit te nemen van hét kruispunt in de contemporaine geschiedenis. Maar in de jaren negentig kwamen vanuit de heuvels rondom Servische snipers de Bosnische hoofdstad gijzelen en wist Sarajevo niet hoe snel het zijn stoep schoon moest vegen van Gavrilo Princip, de zelfmoordterrorist.

Op de Balkan wordt de geschiedenis om de zoveel jaar herschreven. Vergevingsgezindheid is bepaald niet het leidend criterium. De oudste zoon van Franz Ferdinand moet daar wel toe in staat zijn geweest. Mede namens zijn broer en zus schreef hij Gavrilo Princip dat zij hem vergaven. Maar heeft Gavrilo in zijn cel die brief wel gekregen? En zou hij het zichzelf überhaupt hebben kunnen vergeven: de dood van die twee, laat staan van al die miljoenen?

126 Franz Joseph en de ogen van de waarzegster (zondag 19 november 1916)

‘Mij blijft niets bespaard’, verzucht keizer Franz Joseph van Oostenrijk-Hongarije na de moordaanslag op zijn vrouw Elisabeth, die hem postuum als Sissi naar de kroon zal blijven steken. Al eerder ook van zijn zoon beroofd, krijgt de stokoude vorst in 1914 het lot van de wereld toegespeeld

118 David Lloyd George en de Keltische magie (zondag 24 september 1916)

‘De premier die de oorlog won’ kon de verkiezingen erna ook niet verliezen. David Lloyd George, de Welsh Wizard, leek voorbestemd om voor altijd de Britse regering aan te voeren. Maar zijn Werdegang stemt droevig: in full colour is gefilmd hoe hij op Berchtesgaden zich genoeglijk met Adolf Hitler onderhoudt.

085 Conrad von Hötzendorf en het gevaar van de kleine adder (zondag 6 februari 1916)

Hotzendorf

Briljant tacticus en strateeg. Die reputatie genoot de aanvoerder van het Oostenrijks-Hongaarse leger, Conrad von Hötzendorf. Hij heeft het in de Grote Oorlog niet waar kunnen maken. Toch nog 100.000 mensen bij zijn begrafenis in het Wenen van 1925.

072 Winston Churchill en zijn eigen geschiedenis (zondag 7 november 1915)

‘Larger than life’ is sir Winston Churchill, groter dan de Grote Oorlog ook. Hij is in 1940 niet zoveel anders dan in 1914: klaar voor de strijd. Maar de man die Hitler ging stoppen, had als minister in de Eerste Wereldoorlog vooral hoon geoogst. Uit op eerherstel ging hij zelf bij Ploegsteert meevechten, onder het motto ‘als je niet kunt lachen, grijns dan’.

037 H.H. Asquith en de kattenbelletjes tijdens kabinetszittingen (zondag 7 maart 1915)

Voor de oorlog was zijn reputatie die van een moker, een sledgehammer. Maar H.H. Asquith bleek niet de sterke man die Groot-Brittannie door de oorlog ging loodsen. Wat van de premier blijft hangen, zijn de kattenbelletjes aan zijn geliefde Venetia en het gevoel van bankroet dat de dood van zijn zoon op het slagveld met zich meebracht.

012 Helmut von Moltke en zijn krankzinnige spagaat (13 september 1914)

 

De generaal was ook een zwever. Helmut von Moltke kon tegelijkertijd de allesomvattende liefde zoeken en de oorlog voorbereiden. Een zekere zelfkennis kon de opperbevelhebber van de Duitse legers niet ontzegd worden: ‘Voor de taak van veldheer in een oorlog ben ik te zwaarmoedig, te bedachtzaam, te gewetensvol, zo u wilt.’

Zijn krankzinnige spagaat

Als het drama aan de Marne zich voor de Duitsers heeft voltrokken, is Helmuth von Moltke, chef van de generale staf, ten einde raad. Hij weet het niet meer. Staart naar de kaarten. Gebroken, lichamelijk en geestelijk, vervuld ook van zelfmedelijden, moet hij de keizer melden er geen heil meer in te zien. De minister van Oorlog, de weinig tactvolle Erich von Falkenhayn, komt Von Moltkes plaats aan het front innemen. Of liever: áchter het front, want al te dichtbij het vuur is Von Moltke de afgelopen maand niet geweest. Falkenhayn zal zijn hoofdkwartier dan ook eerst eens wat dichterbij de troepen positioneren.

 

Van alle karakters die de Eerste Wereldoorlog ten tonele voert, hoort Helmuth Johannes Ludwig von Moltke bij de meest raadselachtige. De man had een tere ziel, lees je her en der. Hij speelde cello, mocht graag schilderen en kende zijn Goethe. De keizer zelf noemde hem der Traurige Julius. Maar Von Moltke had niet alleen een tere ziel. Zijn gezondheid was ook broos. Toen de machthebbers in Europa eind juli 1914 de afgrond naderden, was de 66-jarige Helmuth von Moltke aan het kuren in Karlsbad.

 

Wat nog het meest verwondert, is zijn innige verstandhouding met Rudolf Steiner, de Oostenrijkse antroposoof, geboren in hedendaags Kroatië, die nu nog op Vrije Scholen en op biologisch-dynamische landbouwbedrijven wordt vereerd als een ziener. Steiner, de man die het individu in de kosmos op doet gaan. En Von Moltke, de generaal die soldaten in de aarde laat zinken. Wat hadden die twee in hemelsnaam samen? Mevrouw Von Moltke misschien. Zij was het eerst naar Steiner toe gezweefd. Daarna had ook haar man, de hoogste militair van het Rijk, begerig zijn oren laten hangen naar de verheven gedachten van Rudolf Steiner. Tien dagen voor de Slag aan de Marne hebben de twee elkaar nog ontmoet, vlakbij het hoofdkwartier in Koblenz. Steiner drukte Von Moltke nog eens op het hart dat door kracht een door de Geest geleid volk vanuit de strijd het licht naar het hart van Europa zal weten te voeren, teneinde de mensheid te helen.

 

Wat voor spirituele invloed Steiner ook op Von Moltke heeft gehad, een pacifist heeft hij van  de generaal niet gemaakt. Integendeel, Moltke is de man die in de jaren voor 1914 op de keizer inpraat: de oorlog komt hoe dan ook en hij kan maar zo snel mogelijk uitbreken. Rusland, dat is een reus die binnenkort uit zijn slaap ontwaakt. Als het leed van de verloren oorlog tegen Japan is geleden, zal Rusland overeind komen. En dan heeft het Duitse keizerrijk niet alleen in het westen, maar ook in het oosten een groot probleem. Voordat de omsingeling definitief is, moet Duitsland lobreken. Ziedaar, het hartstochtelijk pleidooi van Helmuth von Moltke, een sociaaldarwinist, voor wie het bestaansrecht van een volk op het slagveld bewezen moest worden.

 

Daarmee is hij voor velen de verpersoonlijking van de Duitse agressie geworden. Von Moltke zal misschien gedacht hebben de oorlog te kunnen beperken tot een enkele vijand, maar het risico op een uitslaande brand is hij bepaald niet uit de weg gegaan. Anderen hebben hem dan weer weggezet als de man die de Duitse kansen verkwanseld heeft door aan het befaamde Von Schlieffen-plan te morrelen. Met name Wilhelm Groener, die Paul von Hindenburg na de oorlog op zou volgen als chef-staf van het Duitse leger, heeft Von Moltke het om zeep helpen van de Von Schlieffen-strategie in de schoenen geschoven. Nadien hebben de nazi’s hun best gedaan om de mythe van het geniale Schlieffen-plan in stand te houden.

 

Von Schlieffen zag nu eenmaal minder gevaren dan Von Moltke. Dat mag ook voor realisme doorgaan, al was de telg uit een oud Mecklenburgs geslacht voor alles een fatalist. De Fransen die de Elzas overliepen en de Russen die over Oost-Pruisen heen golfden: Von Moltke achtte niet zonder reden de gevolgen voor Duitsland ronduit rampzalig. Hij voorzag een lange, slopende oorlog, die op meerdere fronten tegelijk gewonnen zou moeten worden. Al in 1905 had hij daar zijn keizer voor gewaarschuwd: ‘Ons volk zal volkomen uitgeput zijn, zelfs als we de overwinning zouden behalen.’

 

Zijn pessimisme had voor de oorlog ook betrekking op de financiële rek van de Duitse natie: ‘Onze vijanden bewapenen zich beter dan wij, omdat wij blut zijn.’ Daar zat zeker een kern van waarheid in: historicus Niall Ferguson maakt aannemelijk dat in de financiële beperkingen van Duitsland een oorzaak van de Grote Oorlog moet worden gezien. Ferguson haalt daarvoor ook Von Moltke aan. Die betoogde in maart 1913 dat er ‘zo naar een oorlog moet worden toegewerkt dat men die zal zien als een verlossing van de grote bewapeningen, de financiële lasten, de politieke spanningen.’ Oorlog, op de keper beschouwd, is een buitenlands avontuur omwille van de binnenlandse vrede.

 

***

 

Hij had zijn naam mee. Wilhelm II moest en zou ‘zijn eigen Moltke’ hebben. De gelijknamige oom van Helmuth had aan de zijde van Bismarck het grote Duitse Rijk gesmeed in enkele glorieuze veldslagen. Met name Frankrijk, de aartsvijand, was in 1870 niet opgewassen geweest tegen Helmuth von Moltke de Oudere. Die zou zijn neef in de jaren daarna als adjudant aanstellen, waarna Wilhelm II hem in 1906 als zijn eerste man binnen het leger verkoos, als opvolger van Von Schlieffen, de vermaarde strateeg, wiens schaduw over de eerste maand van de Grote Oorlog ging hangen.

 

De benoeming was van meet af aan controversieel. En ook Von Moltke zelf zal er wakker van hebben gelegen. Hij had weinig fiducie in de keizer. Een opperbevelhebber die militaire oefeningen afblaast als het regent: dat moet voor een Pruisisch aristocraat als Von Moltke een gruwel zijn geweest. Wat moest er van Duitsland worden met zo’n monarch aan het roer? Von Moltke hield Wilhelm ook het liefst buiten de militaire plannen die klaar liggen om uitgevoerd te worden. Steiner beweert Von Moltke gevraagd te hebben naar het waarom. Omdat de keizer er ongetwijfeld over zou zijn gaan babbelen, moet Von Moltke geantwoord hebben.

 

De keizerlijke wanhoop bij Von Moltke slaat in de dagen voor het daadwerkelijk uitbreken van de oorlog past echt toe. Wilhelm II wil te elfder ure niet in het westen mobiliseren. Hij denkt en hoopt vurig dat de strijd alleen in het oosten, tegen de Rus, gevoerd kan worden. Von Moltke heeft het niet meer. Luister wat Barbara Tuchman erover schrijft in De Kanonnen van Augustus: ‘Von Moltke was ontzet door de gedachten dat zijn prachtige mobilisatiemachine nu ineens in de achteruit zou moeten worden geschakeld. Hij weigerde botweg. Gedurende de afgelopen tien jaar had hij, eerst als assistent van Von Schlieffen, daarna als diens opvolger, deze dag voorbereid. Der Tag, waarop alle verzamelde Duitse energie de mars naar de definitieve alleenheerschappij over Europa zou beginnen.’

 

Uiteindelijk zal de keizer dan toch het groene licht geven aan Von Moltke en kan die zijn mobilisatieschema in het westen aan houden. Het Luxemburgse plaatsje Troisvierges de Drie Maagden van Geloof, Hoop en Liefde hebben de plannenmakers van Von Moltke uitgekozen voor de eerste grensoverschrijding. Der Tag van Von Moltke is gekomen. ‘Onze opmars door België is stellig bruut’, schrijft hij op 5 augustus. ‘Maar we vechten voor ons leven en wie ons voor de voeten loopt, moet de consequenties aanvaarden.’ Een maand lang probeert hij op afstand –  zijn legers te dirigeren. Zijn meest omstreden besluit: het overbrengen van troepen van het westen naar het oosten. Zo had Von Schlieffen het dus niet bedoeld.

 

Op 14 september breekt een nieuwe dag voor Von Moltke aan: de dag van zijn zenuwinzinking. Von Moltke bezwijkt onder de zware verantwoordelijkheid die de eerste maand van de oorlog op hem is gaan rusten. Helmuth von Moltke was een weifelend, doemdenkend type. In zijn eigen woorden: ‘Voor de taak van veldheer in een oorlog ben ik te zwaarmoedig, te bedachtzaam, te gewetensvol, zo u wilt.’

 

Op het hoofdkwartier duwen ze hem nog een tweede viool in de hand om de schijn op te houden. Het Duitse volk wordt, net als het opperbevel bij de Oostenrijks-Hongaarse bondgenoot, tot in november onwetend gehouden van de wisseling van de wacht. De verlieslijsten van de Marne worden ook niet gepubliceerd. Von Moltke ervaart zijn degradatie, verpakt als een periode van verlof, ondertussen als een groot onrecht. ‘Majesteit, niemand vertelt mij nog wat!’, heeft hij de keizer toegeroepen. Waarop die antwoordde dat voor hem precies hetzelfde gold.

 

***

 

Twee jaar zijn hem nog gegeven om het hem aangedane onrecht te herstellen, maar voor Von Moltke zal geen rol meer weggelegd zijn op het hoofdtoneel van de Eerste Wereldoorlog. Op 18 juni 1916 begeeft hij zich in Berlijn naar de kerk om een herdenkingsdienst voor veldmaarschalk Colmar Freiherr Von der Goltz luister bij te zetten. Von Moltke houdt een rede waarin hij de overledene alle lof toezwaait. De geschiedenis, zegt hij, heeft herhaaldelijk laten zien dat heldendom en tragedie dicht bij elkaar liggen. Het kerkvolk moet aangevoeld hebben dat de spreker niet enkel op de gehemelde doelde, maar ook op zichzelf. Als de Turkse ambassadeur aan zijn eulogie voor Von der Goltz bezig is, zakt Von Moltke, een gekend hartpatiënt, in elkaar. Hij sterft, 68 jaar oud.

 

Dat was hoe dan ook te vroeg voor de geschiedschrijving, want Von Moltke had na de oorlog nog wel een en ander uit kunnen leggen over het pad dat hij samen met Duitsland richting oorlog bewandelde. Zijn vrouw geeft in 1922 nog wel brieven en memoires van Von Moltke uit, maar het lijkt erop dat ze met de inhoud ervan behoorlijk heeft zitten knoeien. De dagboeken die Von Moltke bijhield, heeft zijn zoon Wilhelm in 1945 verbrand, vlak voor de Russen Berlijn innamen.

 

Wat heeft Helmuth von Moltke bezield? Hoe kon de zwevende generaal zijn spirituele zoektocht naar de allesomvattende liefde rijmen met het achteloos schuiven van kanonnenvlees op zijn stafkaarten? Rudolf Steiner moet er enig zicht op hebben gehad. Na de dood van Von Moltke hebben de twee aan gene zijde immers contact onderhouden. Een verslag van die esoterische uitwisseling is terug te lezen in een uitgave van de Rudolf Steiner Press, met als titel ‘Light for the New Millennium’.

 

Deze boodschap, bijvoorbeeld, heeft Helmuth von Moltke in december 1921 naar de aarde gezonden: ‘De gebeurtenissen aan de Marne! Het was allemaal anders afgelopen als ik niet vergezeld was geweest door het wantrouwen van hen die mij omringden. Ik reisde af naar het front in een wolk van wantrouwen.’ Het was uiteindelijk allemaal het werk geweest van Ahriman, de ‘Vorst van de duisternis’. Wat Wilhelm II betrof, heeft Von Moltke van boven ons deze uitleg nog nagelaten: ‘De Kaiser was feitelijk nogal zwak door toedoen van krachten die vanuit zijn vorige leven in hem doorwerkten.’

 

005 Jean Jaurès en het laatste aardbeientaartje (zondag 26 juli 1914)

Misschien dat ook Jean Jaurès, de leider der Franse socialisten, zich uiteindelijk voor de verdediging van de republiek had uitgesproken. Misschien. Zeker weten we dat niet, want ‘ze’ hebben Jaurès vermoord.

Het laatste aardbeientaartje

Jaurès’ is een van Jacques Brels meest aangrijpende chansons. Het is een hommage aan ‘onze grootouders’, zoals Brel ze noemt, de arbeiders. Die op hun vijftiende al op waren. Eindigden voor ze begonnen waren aan het leven. Van wie de gezichten door het zwoegen asgrauw geworden waren. ‘En als ze per ongeluk overleefden, dan was het om de oorlog in gestuurd te worden’, stervend in blinde angst op het veld van horreur.

Het refrein is één enkele vraag, die Brel zijn publiek wel twee keer voorlegt. ‘Pourquoi ont-ils tué Jaurès? Pourquoi ont-ils tué Jaurès?’ ‘Waarom hebben ze Jaurès vermoord? Waarom hebben ze Jaurès vermoord?’ Op 31 juli 1914 hebben ze Jaurès vermoord. Nou ja, het was een eenling. Hij maakte geen deel uit van een groep getrouwen, zoals Gavrilo Princip in Sarajevo een maand eerder. Een samenzweringstheorie die aannemelijk maakt dat deze Raoul Villain van hogerhand zijn bevel kreeg, is er niet.

Villain was een eenzame patriot die wel een vurig verlangen met velen deelde: het heroveren van Elzas-Lotharingen op de Duitser; datgene waar een ware Fransman niet over hoorde te spreken, maar waaraan hij altijd moest denken. ‘Y penser toujours, n’en parler jamais’, zo was het nationaal gebod geformuleerd door Léon Gambetta, de man die naam had gemaakt door tijdens het Beleg van Parijs in 1870 met een luchtballon over de hoofdstad te vliegen. Het uitwissen van de schande van 1870, de verloren oorlog tegen het Pruisen van Bismarck, die nota bene in de spiegelzaal van Versailles het Duitse keizerrijk ten doop had gehouden – dát moest iedere Fransman voor ogen staan.

Nu Frankrijk op het punt stond het onrecht ongedaan te maken in een nieuwe oorlog tegen Duitsland, zag Raoul Villain maar één gevaar op die weg: Jean Jaurès, de voorman van de socialisten. Jaurès, die de union sacrée, de heilige eenheid, in Frankrijk bedreigde. Jaurès, de pacifist, die zich verzet had tegen invoering van de driejarige dienstplicht, met net zoveel vuur als waarmee hij het voor Alfred Dreyfus had opgenomen, de Joodse officier die ten onrechte voor hoogverraad veroordeeld was en wiens zaak Frankrijk tot op het bot verdeeld had – een cause célèbre.

De Franse Republiek was ook voor Jaurès in het uiterste geval het verdedigen waard. Maar het internationalisme ging bij hem toch boven het nationalisme. Een Frans-Duitse toenadering was voor hem ook geen utopie. Helmut Kohl en François Mitterand zouden zeventig jaar na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog dát gelijk van Jaurès bewijzen, door hand in hand over de slagvelden van Verdun te schrijden.

Waarom hebben ‘ze’ dan Jaurès vermoord? Waarom trok ook de arbeidende klasse goedgemutst ten oorlog, in Frankrijk net zo goed als in Duitsland? Waar bleef die internationale solidariteit van het proletariaat? Waarom ging de roodste socialist van Frankrijk, Jules Guesde, in het oorlogskabinet zitten? En waarom stemden alle Duitse socialisten in de Rijksdag voor het verstrekken van oorlogskredieten, nog wel op de dag dat Jean Jaurès in zijn graf werd gelegd?

De socialistische leiders van Europa hadden zich in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog suf gedebatteerd over de vraag hoe een oorlog te voorkomen. Jaurès had zich keer op keer sterk gemaakt voor de staking als middel om een oorlog lam te leggen. Maar het waren vooral de Duitse socialisten die daarin geen heil hadden gezien.

Nu het moment suprême aanbrak was de socialistische voorhoede niet bestand tegen de avances van de oorlogsgod Mars. De druk van de massa was te groot. Een socialistisch Rijksdag-lid heeft de sfeer van de julidagen van ’14 sfeer treffend beschreven. Op weg naar de stemming over de oorlogskredieten, raakte hij op het station verzeild in een groepje reservisten. ‘Denk in de Rijksdag aan ons’, zeiden ze tegen hem. ‘Zorg ervoor dat we krijgen wat we nodig hebben, wees niet karig en stem voor de kredieten.’ Dat deed hij dus, tot tevredenheid van de keizer, die zou zeggen: ‘Vanaf nu zijn er geen partijen meer. Alleen nog maar Duitsers.’

Zou ook Jaurès uiteindelijk bezweken zijn onder de golf van vaderlandsliefde die Frankrijk overspoelde? Zou hij dan ook maar ingestemd hebben met een ‘verdedigingsoorlog’? Wie weet. Maar: ze hebben Jaurès vermoord.

***

Jean Jaurès is als filosoof gepromoveerd op twee proefschriften. Een ervan, opgesteld in het Latijn, handelt over de oorsprong van het socialisme bij vier Duitse denkers: Luther, Kant, Fichte en Hegel. ‘Socialisme is geboren in de Duitse geest, lang voor de abnormale groei van haar grote industrie en de andere condities die voor het economisch socialisme nodig zijn’, luidt Jaurès’ motivatie.

De stakingen van de mijnwerkers in Carmaux, die zich van 1892 tot 1895 voortslepen, maken definitief een socialist van hem. Het is daar ook, in het Zuid-Franse departement Tarn, dat hij in een kleinburgerlijk milieu is opgegroeid. Zijn moeder heeft hem met haar liefde en tolerantie gevormd. ‘Hij had geen notie van de essentiële absurditeit die schering en inslag in het leven is’, duidde de romanschrijver Jules Romains het vertrouwen in de mensheid waaraan Jean Jaurès, hoewel niet vrij van melancholie, zijn leven lang vasthield.

Eenmaal politicus op het nationale vlak gaat hij zich grote moeite getroosten om in Frankrijk de meningsverschillen tussen gematigde en radicale socialisten te overwinnen, zoals hij ook naar een synthese zoekt van het Franse en het Duitse socialisme. Als afgevaardigde voor de socialistische partij probeert hij een dam op te werpen tegen het patriottisch tij in zijn land. In zijn krant L’Humanité roept hij ook op tot een onmiddellijk stopzetten van Frankrijks imperialistische politiek.

Op 7 juli 1914 vragen de Franse president Raymond Poincaré en zijn premier René Viviani het Franse parlement om een krediet voor hun staatsbezoek aan Rusland. De Oostenrijks-Servische vete na de aanslag in Sarajevo overschaduwt het debat. Jaurès neemt namens de socialisten het woord: ‘Wij vinden het ontoelaatbaar dat Frankrijk betrokken raakt in wilde avonturen op de Balkan, omwille van verdragen waarvan het noch de tekst, noch de zin, noch de beperkingen en noch de gevolgen kent. (..) Toen de tsaristische contrarevolutie de dappere Russen die hun basisvrijheden op heroïsche wijze hadden veroverd liet executeren of gevangen zetten, verloor Frankrijk zijn enige garantie dat het verdrag met Rusland een rechtvaardig doel diende.’ Alleen de socialisten stemmen tegen de 400.000 franc.

Op 29 juli, twee dagen voor zijn dood, komen op een spoedbijeenkomst in Brussel de socialistische leiders van Europa bij elkaar. Lenin is er namens Rusland niet bij. Maar de Oostenrijker Viktor Adler, de Duitser Hugo Haase, de Brit Keir Hardie, de Belg Emile Vandervelde en ook de Nederlander Pieter Jelles Troelstra – ze zoeken naar een kans om het tij te keren. Maar vinden die niet. Pijnlijk wordt duidelijk dat de socialisten alleen hun eigen regeringen tot de vredelievende partij rekenen.

Jaurès zal ’s avonds op een massabijeenkomst ten overstaan van de Brusselse arbeiders nog wel zijn arm om de schouders van de Duitser Haase slaan. En hij steekt een gloedvol betoog af. De man heeft charisma: niet alleen zijn baard doet aan Karl Marx zelf denken. De massa zwaait met witte kaarten waarop ‘guerre à la guerre’ staat geschreven: ‘oorlog aan de oorlog’.

Als Jaurès afscheid neemt, stelt hij de Belg Vandervelde nog gerust. Er zijn vaker van dit soort crises geweest. ‘Dat er geen oplossing wordt gevonden is onmogelijk’, zegt hij. Jaurès stelt zelfs nog voor om in het museum de schilderkunst van de Vlaamse primitieven te bewonderen.

Op de avond van 31 juli, de dag waarop Duitsland Rusland voor de laatste keer waarschuwt, bestelt Jean Jaurès een aardbeientaartje in het Café du Croissant aan de Rue Montmartre, hartje Parijs. Raoul Villain loopt langs het raam en vuurt twee kogels af op Jaurès. De meest prominente socialist van Europa sterft binnen enkele minuten. ‘De eerste dode van de oorlog’, zullen ze hem gaan noemen.

’s Middags had hij ten overstaan van journalisten zijn hart nog gelucht: ‘Gaan wij een wereldoorlog ontketenen, omdat Izvolski nog steeds kwaad is om het bedrog van Aerenthal tijdens de Bosnische affaire?’ Louis Malvy, de minster van Binnenlandse Zaken, had Jaurès ook nog aangeschoten. Het moest afgelopen zijn met de vriendelijke toon aan het adres van de Russen. Het gevaar voor Frankrijk was veel groter dan dat voor Rusland.

De schrijver Roger Martin du Gard heeft jaren nadien deze impressie gegeven van het wegvoeren van Jaurès’ lijk door de straten van Parijs: ‘Toen het paard het op een draf je zette en de ambulance, geëscorteerd door agenten op de fiets, kletterend zijn weg naar de Beurs insloeg, zwol uit het niets een rumoer aan, als het brullen van een boze zee waarin het klingelen van de bel verdronk; het was alsof de sluizen open waren gegaan en de opgekropte emoties van de massa nu vrij kwamen: Jaurès! Jaurès! Jaurès! Jaurès voor altijd!’

Het nieuws schokt de Franse regering, met name premier Viviani, een oude kameraard van Jaurès. Samen hebben ze nog het dagblad L’Humanité opgericht. De ministers zijn bang dat de moord op Jaurès tot rellen zal leiden. Dat Frankrijk verscheurd de confrontatie met Duitsland aan moet gaan. Maar dat blijkt reuze mee te vallen. Er heerst op grote schaal verdriet om de ‘machtige eik’ die geveld is, maar dat verdriet vertaalt zich niet in verzet tegen de oorlog.

***

‘Pourquoi ont-ils tué Jaurès?’ Jacques Brel stelt die vraag terecht tweemaal. Waarom hebben ze Jaurès, de vader, vermoord. En waarom ook zijn enige zoon? Louis Jaurès meldt zich in 1915 op 17-jarige leeftijd vrijwillig bij het leger aan. Hij heeft dat zelf als volgt verklaard: ‘Wanneer je de eer hebt zoon van Jean Jaurès te zijn, moet je het voorbeeld geven. Het filosofisch internationalisme is niet onverenigbaar met de verdediging van het vaderland als het voortbestaan daarvan op het spel staat.’ Louis Jaurès sneuvelt op 3 juni 1918, als het Franse leger bij de Chemin des Dames een Duitse opmars tegen wil houden.

Raoul Villain, de moordenaar van vader Jaurès, heeft niet voor zijn vaderland gestreden in de frontlinie. Hij brengt in voorarrest de hele Eerste Wereldoorlog door in een cel. De rechtszaak volgt na de oorlog. Het ongelooflijke gebeurt: Villain wordt vrijgesproken. De jury vindt dat hij het vaderland met zijn daad gered heeft van de ondergang. De weduwe Jaurès wordt daarbij veroordeeld tot het betalen van de proceskosten. Villain vertrekt naar Ibiza, waar hij een bestaan in de marge gaat lijden. In 1936, ten tijde van de Spaanse Burgeroorlog, moeten Republikeinen hem voor een Franco-handlanger hebben aangezien. Hij wordt dood op het strand gevonden. Een kogel in de hals van de man die Jaurès heeft vermoord.

Waarom?