137 August Borms en de Bier-Abend in Berlijn (zondag 4 februari 1917)

August Borms

August Borms

‘De Klok van Vlaanderen’, August Borms, kreeg voor collaboratie met de Duitse bezetter van zijn land twee keer de doodstraf. De laatste werd hem, in 1946, fataal: ‘Dietsland Houzee!’

De Bier-Abend in Berlijn

Naar een man die in twéé wereldoorlogen heulde met de bezetter van zijn land en daarvoor twéé keer de doodstraf kreeg, waarvan de laatste ook voltrokken werd, is in het hart van Antwerpen het ‘documentatie- en archiefcentrum voor de geschiedenis van de Vlaamse Beweging’ vernoemd. Het August Bormshuis vind je aan de Volkstraat – waar anders? Buiten Vlaanderen moge het bevreemding wekken, zo’n eerbetoon aan een ‘landverrader’, midden in het stadsgewoel. Maar de geschiedenis van de ‘Vlaamse ontvoogding’ is dan ook een complexe aangelegenheid. Vele schakeringen kent het flamingantisme.

Activisten werden ze genoemd, de Vlamingen die tijdens de Eerste Wereldoorlog hun zelfstandigheid bij de Duitse bezettingsmacht meenden te kunnen regelen. Borms was verreweg de beroemdste. Vlaggende menigten trokken in de jaren twintig voor zijn vrijlating door de straten. In de schaduw van Borms bereikte ook anderen zo’n status van martelaar. Jef van Extergem, bijvoorbeeld, zou in 1928 uit de gevangenis komen, een half jaar voor Borms het cachot verliet als laatste in de rij van boetelingen. Nadat Borms in 1928 door een administratief foutje vanuit de gevangenis kandidaat gesteld had kunnen worden voor een Antwerpse zetel in de volksvertegenwoordiging, behaalde hij een klinkende verkiezingszege. Ook de net vrijgelaten Van Extergem was toegetreden tot het ‘eenheidsfront rondom de Bormskandidatuur’.

En dat terwijl die twee ideologisch toch ver uit elkaar lagen. Borms besprenkelde zijn Vlaams bewustzijn met wijwater uit Rome. Van Extergem was een overtuigd socialist die de arbeidersbeweging met Duitse steun achter het Vlaams banier meende te kunnen krijgen. In de Tweede Wereldoorlog zou hij, anders dan Borms, de nazi’s de rug toe gaan keren. Gemarteld door de Gestapo stierf Van Extergem de hongerdood in een concentratiekamp – even trouw aan kameraad Stalin als aan zijn Vlaanderen.

Borms is het België van de franskiljons tot zijn laatste snik blijven vervloeken, maar het is als keurig patriot dat hij de Eerste Wereldoorlog in was gegaan. Ook Borms sprak schande van de verkrachting van zijn land in naam van de Duitse keizer. ‘Vlamingen, doet u gelden op het slagveld en overal’, schreef hij tien dagen na de Duitse inval in een Vlaamse krant. Voor de oorlog had hij zich bovendien als Belg laten ridderen in de Orde van Leopold II. Het leidde tot een jubelend artikel in ‘Ons Volk Ontwaakt’: ‘Ik heb zijn volle zwaar gedragen stem hooren klinken als een noodklok in de groote vergaderzalen onzer steden, in de gelagkamers onzer dorpsherbergen, in open lucht op ‘n tafel of ‘n ton – voor grooten en kleinen, geleerden en armen van geest… En waar hij kwam en sprak is er in de gemeente, bij den werkman en den boer, bij den ontwikkelde, den geleerde, iets gebleven van wat er in zijn hart ligt, van de liefde tot eigen grond en Vlaamsche moedertaal.’

***

August Borms werd in 1878 geboren in Sint-Niklaas. Zijn vader had zich er opgewerkt tot winkelier en handelsreiziger. Tabak, likeuren, wijnen: het was een geestrijke omgeving waarin de jonge Borms opgroeide. Aan de Katholieke Universiteit van Leuven studeerde hij in het eerste jaar van de nieuwe eeuw af in de Germaanse filologie. In dienst van een Belgische overheidscommissie ter verbetering van het onderwijs werkte hij van 1903 tot 1906 in Peru. Terug op zijn geboortegrond trok hij orerend rond tot in Frans-Vlaanderen, door flaminganten eerder ‘Zuid-Vlaanderen’ genoemd, om er ’t oude Vlaamsche stambewustzijn wakker te schudden. Hij deed dat met een welluidende stem, die hem zijn bekendste bijnaam opleverde: ‘De klok van Vlaanderen’.

Visionaire vergezichten gingen er niet van hem uit. Een man zonder eigenschappen was de patroonheilige van Vlaanderen, de vleesgeworden symboolpolitiek. Voor Vlaanderen week wel alles, vrouw en kinderen incluis. ‘Indien ik Vlaanderen kon redden met een staatsgreep, ik deed het onmiddellijk’, kraaide hij in december 1917. Borms was toen allang overstag gegaan. Beïnvloed door berichten van Vlaamse frontsoldaten die schreven te zuchten onder de franskiljons boven hen, is hij zijn kaarten op de Duitsers gaan zetten. Het gelui van zijn klok ging nog verder dragen toen Borms zich in 1915, met dank aan de Duitse Pressestelle, een monopolie op de Antwerpse pers wist te verwerven aan het hoofd van het Vlaamsche Nieuws.
In februari 1917 zag de Raad voor Vlaanderen het licht, met August Borms als boegbeeld naast voorzitter Pieter Tack. Het idee was om de Raad als parlement van Vlaanderen te manifesteren. Een maand na oprichting al liet een afvaardiging van de Raad, Borms inbegrepen, zich ontbieden bij de Duitse kanselier Von Bethmann Hollweg. Door de foto van het Vlaamse gezelschap in Berlijn te publiceren, hoopten de Duitsers de buitenwereld ervan te overtuigen dat het niet als verkrachter van het Latijnse België, maar als bevrijder van het Germaanse Vlaanderen de grens over was gestoken. De Raad paste ook in het plan van de Duitsers om België administratief op te delen in Vlaanderen en Wallonië. Hoogtepunt van die Flamenpolitik werd de zo lang verbeide vernederlandsing van de Gentse universiteit, waarvoor ook Borms zich al voor de oorlog sterk had gemaakt.

Om het volk achter de Flamenpolitik te krijgen was er de Duitsers veel aan gelegen dat de activistische Vlamingen eensgezind naar buiten gingen treden. Het zou gouverneur-generaal Moritz von Bissing voor zijn heengaan in 1917 niet lukken. De radicale Jong-Vlamingen, die regelrechte annexatie door Duitsland voorstonden, waren niet op één lijn te krijgen met de meer gematigde flaminganten. Ook de Raad voor Vlaanderen, geblameerd door de Berlijnse foto en het bijbehorend verhaal van een genoeglijke Bier-Abend in de Duitse hoofdstad, wist zich slechts een geringe aanhang onder de Vlamingen te verwerven.

Deportatie van jonge Belgen naar de Duitse oorlogsindustrie kwam de populariteit van de collaborateurs ook bepaald niet ten goede. Het was al met al een kleine poel van activisten waaruit de Duitsers hun hoogleraren te Gent en hun bestuurders voor Vlaanderen moesten vissen. Om de zaak alsnog te forceren besloot de Raad op 22 december 1917 eigenmachtig de zelfstandigheid van Vlaanderen uit te roepen. De Duitsers werden er onaangenaam door verrast. Ze hadden net koning Albert I een aanbod tot afzonderlijke vrede gedaan.

Op 18 februari 1918 bereikt de weerzin tegen de activisten een kookpunt. Hoewel de Duitse bezetting nog niet voorbij is, laat een Belgische rechter voorzitter Tack van de Raad voor Vlaanderen en August Borms arresteren op verdenking van een aanslag op de staatsveiligheid. ‘Weent niet kinderen, ’t is voor Vlaanderen’ , neemt Borms afscheid van zijn gezin voor hij zich laat afvoeren. De Duitsers grijpen echter in en laten de twee onmiddellijk weer vrij. Magistraten worden als straf naar Duitsland gedeporteerd, waarna de gehele rechterlijke macht het bijltje erbij neergooit. Het failliet van de Flamenpolitik is dan evident.

Na de oorlog neemt de Belgische overheid de tijd voor een strafrechtelijk onderzoek naar de rol van de activisten. Borms, die er principieel vanaf heeft gezien om naar Nederland te ontkomen, wordt op 8 februari 1919 gearresteerd. Ondanks aandringen van het Vaticaan op clementie voor de fijn gelovige katholiek , krijgt August Borms de doodstraf, die echter omgezet zal worden in levenslange dwangarbeid. Kansen op vervroegde vrijlating vergooit hij willens en wetens. Aan de voorwaarde om zich eenmaal buiten van politieke activiteiten te onthouden wenst hij niet te voldoen. Te trots is hij ook om genade te vragen. Ondertussen vult hij in het gevangeniskrantje ‘Streven naar beter leven’ een rubriek met belevenissen uit zijn tijd in Peru. Er komt na zijn vrijlating, onder druk van de Vlaamse publieke opinie, ook een Kuifje-achtig boekje van: ‘Vier jaar in het land der Inca’s’.

De schrijver Marnix Gijsen zag hem als een ‘professor Unrat verdwaald in de politiek’. Karel Dillen, oprichter van het Vlaams Blok, noemde Borms juist ‘de Kristus van de Vlaamse Beweging’ en ‘de uitgepuurde vuurkern van ons nationalisme’. En ook Willem Elsschot, gevierd schrijver, hemelde Borms na zijn executie in een spraakmakend gedicht op.

Al werd uw oude romp in allerijl vermoord,
de echo van uw stem wordt door geen schot gesmoord.
En wat van u resteert wordt éénmaal naar de Wet
van Vlaanderens eergevoel, met staatsie bijgezet.

Elsschot kroonde Borms postuum als de ‘kreupele koning van Vlaanderen’. En daarmee doelde hij niet op ’s mans gedachtegoed, maar op de krukken waarmee de oude Borms op 12 april 1946 naar zijn executiepaal is gestrompeld – met ‘Dietsland Houzee!’ als laatste woorden op zijn lippen. Een verkeersongeval in Duitsland, waar hij in 1944 naartoe was uitgeweken, had van hem een invalide gemaakt. In het Bormshuis worden – samen met zijn neusknijper en zijn trouwring – de twee krukken van August Borms bewaard: twee stokskes van Oldenbarnevelt als het ware.

In 2005 schreef Christine van Everbroeck de eerste, wetenschappelijke biografie van Borms, met oog voor zijn ‘grootheid én zijn zwakheden’. Het blijkt ondermeer dat Borms ook voor zichzelf wist te zorgen. In de Tweede Wereldoorlog mocht hij van de Duitsers een commissie voorzitten die schadevergoedingen kon gaan toekennen aan na de Eerste Wereldoorlog vervolgde activisten. Borms speelde zichzelf een riante som toe.

Borms, de mens en de mythe, zal nog wel even een open zenuw in Vlaanderen blijven, al moet ook zijn verering aan inflatie onderhevig zijn. Dit affiche van ‘3 geweldloze wereldrevolutionairen’ lijkt in elk geval ietwat over the top: ‘Zoals Gandhi leed en streed voor zijn Volk, zo leefde – leeft Borms voor Vlaanderen. Neergekogeld zoals Nobelprijswinnaar Martin Luther King. Leve Jezus in de 20e eeuw!’

117 Harry Farr en de beverige zinnen (zondag 17 september 1916)

Harry Farr

Harry Farr

Niet eerder dan in 2006 strijkt de Britse regering over haar hart. Een generaal pardon wordt verleend aan meer dan 306 soldaten die ‘shot at dawn’ zijn. Een van de mannen die als ‘lafaard’ tegen de eigen executiepaal werd gezet, was Harry Farr. Toen hij in blinde paniek van het front wegvluchtte, schreeuwde zijn officier het hem al na: ‘I’ll get you fucking well shot’.

097 Mata Hari en de benen gevouwen onder het lichaam (zondag 30 april 1916)

Wat kon een wereldberoemde naaktdanseres, afkomstig uit het Hoge Noorden van de Lage Landen, aan militaire geheimen doorspelen? Het zal allemaal wel meevallen met het hoogverraad van Mata Hari, is de verwachting, als de Franse archieven in 2017 aan de openbaarheid prijs worden gegeven. Ze stierf in elk geval met opgeheven hoofd voor het vuurpeloton.

095 Sir Roger Casement en zijn 20.000 geweren (zondag 16 april 1916)

Sir Roger Casement

Sir Roger Casement

Voor de oorlog stelt hij de wandaden van de Belgische koning in de Kongo aan de kaak. Hij is voor dat werk tot ridder geslagen. Maar dan gaat sir Roger Casement zich clandestien wijden aan de vrijheid van het Ierse volk waaruit hij is voortgekomen. Het wordt – in de oorlog – zijn strop.

 

094 Philippe Pétain en het vuur dat doodt (zondag 9 april 1916)

De man die als held van Frankrijk uit de Eerste Wereldoorlog komt, ‘de Redder van Verdun’, die krijgt na de tweede de doodstraf. De kruisweg van Philippe Pétain krijgt nog een bizar, postuum slot als in 1973 zijn lijk uit de graftombe op het Ile d’Yeu wordt geroofd.

Het vuur dat doodt

Op een maandagochtend in 1973 trekken de krassen van een beitel de aandacht van een grafdelver op het eilandje van Yeu, een winderige puist van graniet voor de kust van West-Frankrijk. De man kijkt nog eens goed naar de witte, betonnen zerk van Henri Philippe Pétain. Niet lang daarna wordt duidelijk dat het lijk van de maarschalk uit zijn graf is geroofd.

***

Het jaar is 1951 als maréchal Pétain sterft op Île d’Yeu. Op zijn laatste verjaardag heeft zijn bemoeizieke vrouw Nini voor een taart met 95 kaarsjes gezorgd in de kleuren rood, wit en blauw. Pétain veert op. ‘Hoe mooi toch’, zegt hij, terwijl hij met zijn vinger wijst naar het ene kaarsje dat maar niet wil branden. De dagen daarna stijgt hij bazelend en brabbelend weer op naar seniele sferen.

November 1945 betrekt Pétain zijn gevangenis op Île d’Yeu. Een jury heeft hem de doodstraf gegeven: veertien stemmen voor, dertien tegen. Een communistische afgevaardigde voor de Somme geeft de doorslag. Maar daarna maakt president Charles de Gaulle, als soldaat zijn ondergeschikte in de vorige wereldoorlog, er levenslang van. Hoe dan ook, Pétain is tot een landverrader verworden. Als de dictatoriale chef van Vichy-Frankrijk heeft hij zijn volk aan de Duitsers overgeleverd. Dat zijn ambtenaren op grote schaal Franse Joden in de armen van de Duitsers hebben gedreven, laat de rechtbank amper meewegen. De aanklacht richt zich niet zozeer op collaboratie, maar op de schandelijke capitulatie van juni 1940, nota bene beklonken in de treinwagon van Compiègne, waarin 22 jaar eerder de Duitsers hun vernederende wapenstilstand onder ogen hebben moeten zien. De foto waarop Pétain de hand van Adolf Hitler drukt, dateert van oktober 1940.

Een onbetwiste held is Pétain nog in het interbellum, dat hij als ambassadeur in Spanje afsluit. Representant van traditionele waarden van eer en gezag en verklaard tegenstander van het parlementair systeem, dient hij in 1934 vanuit het kabinet zijn land. Maar ook onder minister Pétain van Oorlog raakt het Franse leger verder achterop. Luchtmacht, landmacht en marine moeten het zien te rooien met verouderd wapentuig.

Een decennium eerder is Pétain nog een warm pleitbezorger van de Maginotlinie, die met haar betonnen fortificaties en kazematten de Duitsers in een volgende oorlog buiten de deur moet gaan houden: dwaas plan zal in 1940 blijken. In 1925 gaat Pétain zelf nog voorop in de strijd. Spanje te hulp snellend leidt hij de Franse troepen tegen de Berbers in de Tweede Marokkaanse ofwel Rif Oorlog. Hij mag zich dan al maarschalk noemen: die rang voor het leven wordt hem niet lang na de wapenstilstand van november 1918 verleend. Dat eerbetoon doet hem goed, al is hij nooit een man van uiterlijk vertoon geweest. Zeven sterren op zijn mouw of niet, tijdens de overwinningsparade van 1919 rijdt hij onder de Arc de Triomphe door in het horizon blue, het uniform van de poilu.

De laatste fase van La Grande Guerre is hij onderhorig aan de geallieerde generalissimo Ferdinand Foch – de twee Fransen liggen elkaar bepaald niet. Het jaar 1918 laat opeenvolgende Duitse offensieven zien, die samen de Kaiserschlacht vormen. Lang houdt Pétain vast aan zijn behoedzame tactiek van verdedigen in de diepte. ‘Defaitist’ noemen critici hem. Maar met voldoende Amerikaanse regimenten en Renault FT-17 tanks aan zijn zij, ontkomt Pétain er toch niet aan om in de tegenaanval te gaan. Op 18 juli 1918 kantelt aan de Marne de oorlog definitief.

De Duitse opmars van 1918 drijft wel een wig tussen Fransen en Britten. Pétain is de Britse generaal Douglas Haig aan de Somme en het St. Quentinkanaal met zeven Franse divisies nog wel bij komen staan, maar bij een nieuwe smeekbede van Haig geeft Pétain nul op het rekest. De Franse generaal verwacht nog altijd het beslissende Duitse offensief zuidelijker, in de Champagne en de Elzas. De verdediging van Parijs stelt Pétain boven het strategisch belang van aansluiting met de Britten. Onder de zware Duitse druk is Haig er inmiddels aan toe om onder één geallieerde opperbevelhebber van Franse origine te dienen, maar Pétain lust hij niet meer. En ook de Franse premier Georges Clemenceau kiest die andere, wél doorpakkende generaal: Ferdinand Foch.

De Franse militair heeft genoeg geleden. Daarvan is Pétain meer en meer overtuigd geraakt. Als soldaat onder de soldaten is hij dan ook de uitgelezen bevelhebber om de rust in de loopgraven na de Nivelle-muiterijen te herstellen. Vier dagen nadat hij in mei 1917 het opperbevel van Robert Nivelle over heeft genomen, maakt hij, zijn belangrijkste adviseurs negerend, een eind aan onzinnige offensieven. Die bij de Chemin des Dames is daarvan een maand eerder het schoolvoorbeeld geweest. Rantsoenen en onderkomens voor de poilus worden op last van Pétain verbeterd, verlofregelingen uitgebreid. Wie als soldaat meent dat hij op langer verlof recht heeft dan hem is toebedeeld, mag voortaan zijn superieur om tekst en uitleg vragen. Wat pure repressie betreft volstaat Pétain met het terechtstellen van 49 muiters, op een totaal van 554 doodvonnissen. Een groot aantal deserteurs wordt naar de beruchte Franse strafkolonie in Frans-Guyana gezonden.

***

In een mum van tijd wordt een klopjacht in het hele land op touw gezet: waar is de kist van maarschalk Pétain gebleven? De politie werpt roadblocks op en speurt in aangehouden vrachtwagens naar het lijk. Op de uitgestrekte begraafplaats van Douaumont, aan de voet van een ontzagwekkend knekelhuis, worden graven geopend. Het vermoeden bestaat dat de maarschalk heimelijk op Douaumont te rusten is gelegd. Rechtse krachten hebben immers al jaren campagne gevoerd voor een hereniging van Pétain en zijn strijdmakkers, die in 1916 bij Verdun zo glorieus voor ‘la Patrie’ zijn gevallen.

***

Slechts twee van de tien maanden die ‘Verdun’ duurt, voert Pétain daadwerkelijk het commando over de Franse troepen. Maar in december 1916 komt hij toch als de ‘Redder van Verdun’ uit de strijd. De mythe dicteert dat híj de man is die voor Frankrijk ‘de oorlog binnen de oorlog’ heeft gewonnen op onverschrokken wijze, al strookt de zenuwtic in een ooglid van Pétain niet met dat beeld.

De climax van de strijd om Verdun is in de laatste week van juni bereikt. Als de Britse artillerie aan de Somme zich voor het eerst laat horen, als de Fransen met hun nieuwe gasmaskers uit wolken van dodelijk fosgeen levend tevoorschijn komen, als Duitse infanteristen tijdens hun stormloop wel onder het Franse veldgeschut bezwijken, dan tekent het zich duidelijk af: Verdun houdt stand. ‘Houd moed!’ heeft Pétain zijn troepen in april dan ook voorgehouden. ‘We krijgen ze wel.’ ‘Courage! On les aura!’

Toch is Joseph Joffre, chef van het Franse leger, niet tevreden over Pétain, die zijn aandacht alleen bij de verdediging van Verdun lijkt te hebben. Joffre is al in de ban van het aanstaande geallieerde offensief aan de Somme. Hij ontneemt Pétain in april 1916 het commando over het Tweede Leger ten faveure van Robert Nivelle, op wie de statistieken van gesneuvelde soldaten minder zwaar drukken. Verder weg van het front mag Pétain zich over de Centrale Legergroep gaan ontfermen.

In maart 1916 is de Parijse pers interesse gaan tonen in de generaal die zijn mannen stand laat houden in de Teutoonse hel. Het kost de kranten moeite een foto van deze Pétain te achterhalen. La Voie Sacrée, zo gedoopt door de propagandist Maurice Barrès, is ook Pétains heilige pad naar eeuwige roem. Een onafzienbare stroom aan manschappen, munitie en voorraden perst zich dag in dag uit over de landweg die Pétain met steenslag heeft geplaveid. Het hoofdkwartier van Pétain, in het dorpje Souilly, ligt er pal naast. Met de mannen helemaal vooraan toont Pétain ondertussen compassie. Hij ziet erop toe dat ze in hun loopgraven tijdig afgelost worden door nieuwe contingenten.

Februari 1916 barst de hel boven Verdun los. Joffre doet op een beroep op de bevelvoerder van het Tweede Leger, Philippe Pétain. Maar die is in geen velden of wegen te bekennen. Uiteindelijk wordt hij in het holst van de nacht door zijn adjudant getraceerd in Hôtel Terminus, vlakbij de Gare du Nord in Parijs, ver weg van het front bij de Maas. Pétain, een onvervalste Don Juan, bevindt zich in de armen van zijn ruim twintig jaar jongere maîtresse Eugénie Hardon, een gescheiden moeder, met wie Pétain pas in 1920 zal trouwen: zijn Nini.

***

Na twee dagen belegt een Algerije-veteraan, Hubert Massol, een persconferentie. Hij belooft de kist van Pétain terug te geven op voorwaarde dat de regering overgaat tot rehabilitatie van de maarschalk. Maar na zijn arrestatie slaat Massol al snel door en voert hij de politie naar een garage in de Parijse voorstad Saint-Ouen.

***

De oorlog heeft zijn militaire carrière in een stroomversnelling gebracht. Generaal van het 33e korps in oktober 1914, van een divisie in september, van een brigade in augustus. Hij onderscheidt zich tijdens de mislukte offensieven in de Artois, maar ook tijdens de succesvolle Slag aan de Marne.

De vrede, die heeft hem niet verder dan de rang van kolonel gebracht. Hij is 58 jaar oud als hij zich in de lome zomer van 1914, na militaire omzwervingen binnen de grenzen van Frankrijk, op een bestaan als burgerman voorbereidt.

Het is een rotsvaste overtuiging die zijn loopbaan op een dood spoor heeft gebracht. Opgeleid aan de École Spéciale Militaire de Saint-Cyr gelooft Pétain niet in de aanvalsdoctrine die de legertop uitdraagt. Le feu tue is zijn motto: vuur doodt. Hij gruwelt van bajonetten die zich op mitrailleurs werpen. Pétain gaat uit van de verdediging, een ketterse filosofie in de ogen van hen die bovenaan de ladder staan. Hij mag in het eerste decennium van de eeuw zijn tactische ideeën dan wel verkondigen aan de leerlingen van de École Supérieure de Guerre, hogerop in het leger geraakt hij niet. Pietje Precies (‘Précis le sec’) heeft hij zich als bijnaam verworven. De afgemeten dictie waarmee hij spreekt, hoort daarbij.

Philippe Pétain mengt zich zo weinig mogelijk in publieke discussies. De scheiding van kerk en staat, doorgevoerd in 1905, laat de lakse katholiek onbesproken. Ook aan de Affaire des Fiches een jaar eerder – antiklerikale oorlogsminister laat katholieke militairen bespioneren – gaat Pétain voorbij. Naar zijn exacte standpunt in het grootste schandaal van republikeins Frankrijk, de Dreyfusaffaire, moeten historici later een slag gaan slaan. Zijn haat tegen links is wel duidelijk terug te voeren tot de gebeurtenissen van 1871: de opstand van de Parijse Communards die volgt op de nederlaag tegen Pruisen.

De adolescent Philippe Pétain besluit een toekomst als priester uit zijn hoofd te zetten en het voorbeeld te volgen van het indrukwekkende infanteriebataljon dat bij Saint Omer is gelegerd. Op school heeft hij redelijk gepresteerd. Tien jaar oud wordt hij op een boerenkar van thuis naar het Collège Saint-Bertin gereden. Door een erfenis van een oudoom kunnen zijn ouders de kostschool van streng-katholieke signatuur voor hun zoon betalen. Hij is, na drie dochters, hun geschenk uit de hemel geweest. In Cauchy-à-la-Tour, een dorpje van 400 inwoners in het Noord-Franse departement van Pas-de-Calais, wordt hij op 24 april 1856 geboren: Henri Philippe Bénoni Omer Pétain.

‘Bénoni’ is de naam van zijn grootvader geweest. Maar weinigen dragen hem. In het boek van Genesis baart Rachel, tweede vrouw van Jacob, een zoon ten koste van haar eigen leven. Jacob zal later voor het kind de naam van Benjamin uitkiezen, maar zijn moeder heeft hem nog Bénoni kunnen noemen. Het betekent: ‘de zoon van mijn zorgen’.

***

Daar liggen dan de foute dan wel heroïsche botten van maarschalk Pétain, in een vermolmde eikenhouten kist, geladen op een vrachtwagen. Deze garage in Saint-Ouen is het onderkomen voor Frankrijks onverwerkte geschiedenis. President Georges Pompidou aarzelt niet en gelast de herbegrafenis van Philippe Pétain op het Île d’Yeu. De maarschalk ligt weer in zijn graf van ballingschap en de doden van Verdun doen er het zwijgen toe.

068 Edith Cavell en het patriottisme dat niet volstaat (zondag 10 oktober 1915)

Liegen lag niet in haar aard. En dus vertelde Edith Cavell de Duitsers zonder omwegen dat ze zo’n tweehonderde geallieerde soldaten vanuit bezet België naar de vrijheid van het neutrale Nederland had geloodst. Haar executie keert zich als een propagandistische boemerang tegen de Duiters.

Het patriottisme dat niet volstaat

In 2007 publiceert de Britse premier Gordon Brown een boek met als titel Courage: Eight Portraits. Het is een eerbetoon aan acht mensen die hem door betoonde moed geïnspireerd hebben. Er zitten hedendaagse helden als Nelson Mandela en Aung San Suu Kyi tussen, maar Browns vroegste voorbeeld is Edith Cavell, over wie hij schrijft: ‘Ze zag de dood onder ogen zoals eerder het leven.’ Zonder vrees, wil de Prime Minister zeggen. En hij haalt zijn voorganger aan, Sir Winston Churchill, die ‘moed’ als volgt definieerde: ‘De menselijke eigenschap die het eerst komt, omdat ze alle andere waarborgt.’

Al snel na haar executie door de Duitsers, 12 oktober 1915 op een Brusselse schietbaan, zwelt het martelaarschap van Edith Cavell aan. Het Britse Bureau voor Oorlogspropaganda, beter bekend als het Wellington House, heeft daar niet weinig aan bijgedragen. Kranten schrijven lange verhalen over de frêle, dappere verpleegster. Om de Duitsers nog wat barbaarser over te laten komen wordt het apocriefe verhaal opgedist van de brave soldaat Erich Rammler. Die had in het executiepeloton geweigerd de trekker over te halen en daarvoor zelf de kogel gekregen. Tal van prentbriefkaarten circuleren al direct na de terechtstelling wegens verraad. Op een ervan zien we een verpleegster met het Rode Kruis op haar witte kleed languit op de grond liggen. Een soldaat, getooid met een Pickelhaube, kijkt op haar neer. Zijn nog rokende pistool is naar beneden gericht. REMEMBER staat in kapitale letters boven het lijk te lezen. Het uitroepteken is ook niet vergeten.

De verontwaardiging vloeit over in verering, die ook is af te lezen aan de opvallende stijging van het aantal baby’s met de naam Edith. Een ervan, twee maanden na de executie van Edith Cavell geboren, is het Franse meisje dat als Edith Piaf de wereld toe gaat zingen nergens spijt van te hebben. Non, je ne regrette rien: het hadden de laatste woorden van Edith Cavell kunnen zijn. Tal van straten en ziekenhuizen zijn ook naar haar vernoemd, net als een bergtop (Mount Edith Cavell in de Canadian Rockies), een corona op de planeet Venus en een wit-gele bloem (de winterharde Paeonia Edith Cavell).

Edith Cavell wordt in 1865 geboren in Swardeston, een klein dorpje in Norfolk, waar haar vader 45 jaar lang als vicar zal voorgaan in zijn Anglicaanse kerk. Als rechtgeaarde victoriaan leert hij zijn kinderen dat liegen een doodzonde is. Edith is het oudste kind, dat zich het wel en wee van haar vaders parochianen ook blijkt aan te trekken. ‘Op een dag ga ik iets nuttigs doen’, schrijft ze als jonge vrouw in een brief. ‘Ik weet nog niet wat, maar het moet iets voor mensen zijn. De meesten zijn zo hulpeloos, zo beschadigd, zo ongelukkig.’

Ze gaat als gouvernante werken, maar vindt haar late roeping tijdens het verzorgen van haar ziek geworden vader. In 1906 werkt ze in Manchester als hoofdverpleegster, matron in het Engels, wanneer ze het aanbod van een Belgische chirurg krijgt om in Brussel een school voor verpleegsters te leiden. Dat ze vloeiend Frans spreekt is een pre. De naam van die chirurg luidt Antoine Depage. Tijdens de Balkanoorlog in 1912 had hij al her en der veldhospitalen opgezet en samen met zijn vrouw ook gewonden verzorgd in Constantinopel. Als het oorlogsgeweld zijn eigen land aandoet, zet hij die lijn voort. Onder auspiciën van het Rode Kruis vormt hij eind 1914 in De Panne een hotel om tot militair hospitaal. Zijn vrouw Marie vertrekt in het voorjaar naar de Verenigde Staten om op een rondreis geld in te zamelen voor het hospitaal. Ze neemt de Lusitania terug naar huis. Een Duitse torpedo wordt ook haar op 5 mei fataal. In Ukkel, onder Brussel, staat een monument dat eer betoont aan zowel Marie Depage als Edith Cavell. Het symboliseert meteen ook de nederlaag die Duitsland in 1915 heeft geleden: niet aan het front, maar in de harten van neutrale toeschouwers.

Voorbeeld daarvan is dat notabelen in de Amerikaanse staat Massachusetts na de terechtstelling van Edith Cavell geld gaan inzamelen om de Engelse regering een verpleegster aan te kunnen bieden. Dat is tweeënhalf jaar voordat Amerikaanse soldaten eraan toe zijn om de overtocht te maken. ‘The Edith Cavell Nurse From Massachusetts’ vertelt in brieven aan de geldschieters thuis over haar ervaringen achter het front in Boulogne en later ook aan de Somme. Enkele fragmenten.

‘Soldaten zijn echt fantastisch. Ze gaan met een lach naar het gevecht en komen halfdood met een lach terug.’

‘Vertel Francesca dat ik besloten heb haar 60 centen aan een plant op de zaal uit te geven, want de arme kerels zijn dol op groen, en de plant zal ‘t lang maken.’ 

‘In enkele dagen tijd zijn, ondanks alle voorzorgsmaatregelen, twee van onze chirurgen door de verwondingen geïnfecteerd. Een is naar huis gezonden met het vooruitzicht zijn arm mogelijk te verliezen, de andere herstelt hier.’ 

‘’s Nachts is de vuurlinie verlicht door de lichtkogels die nodig zijn om locaties in kaart te brengen. Op een heldere dag kunnen we veel activiteiten aan het front zien: observatieballonnen, vliegtuigen, granaatexplosies. Het maakt het allemaal zo ontzettend werkelijk dat mensen niet zo ver weg bezig zijn om elkaar te doden.’

‘Ik had me niet kunnen indenken dat iemand met zulke verschrikkelijke wonden kon leven. In de burgermaatschappij zouden ze van angst alleen al sterven.’ 

‘De granaten fluiten rond onze oren. Het is vreemd dat als het gevaar echt rondom is, je er niet bij stilstaat.’

Wranger nog is het boek dat een andere Amerikaanse verpleegster, Ellen N. La Motte, over haar tijd tussen aan flarden geschoten soldatenlijven schrijft. De aanklacht tegen de oorlog is zo indringend dat haar boek verboden wordt – eerst in Europa, daarna ook in de Verenigde Staten, als dat land in de oorlog stapt.

Rozen van het niemandsland’ is de titel die Lyn Macdonald heeft gegeven aan haar boek over de jonge vrouwen, vaak afkomstig uit hogere kringen, die in lekkende en tochtige veldhospitalen boven zichzelf uitstegen. Lang niet allen hadden een opleiding genoten zoals die door Edith Cavell in Brussel was opgezet. Aan de zijde van Antoine Depage had Cavell in het decennium voor de Eerste Wereldoorlog de Belgische verpleegzorg naar een hoger niveau getild. Ze had niet alleen de supervisie over het opleidingsinstituut Berkendael, maar ook over drie ziekenhuizen. Ondertussen schreef ze tal van artikelen op haar vakgebied en richtte ze in 1912 haar eigen tijdschrijft op, L’Infirmière.

Als de oorlog op uitbreken staat, is ze juist op vakantie in Engeland. De smeekbeden van haar familie om in eigen land te blijven, negeert ze. Terug in Brussel zet Cavell zich vol overgave aan de verpleging van de gewonde soldaten die binnenstromen, Belgische maar ook Duitse. Dat feit en de bescherming van het Rode Kruis zorgen ervoor dat de bezettingsautoriteiten de Engelse zuster haar gang laten gaan, anders dan menig landgenoot van haar. Maar aan het gedogen komt een eind als de Duitsers in de gaten krijgen dat Edith Cavell een belangrijke schakel in het Belgische verzet is. Belgische, Franse en Britse soldaten worden via haar ziekenhuis de grens met neutraal Nederland overgezet. Een ander spilfiguur in de smokkelorganisatie is prinses Marie-Elisabeth de Croy, die haar kasteel van Bellignies, vlakbij Bergen, vol met geallieerde soldaten heeft zitten. In 1931 zal ze haar memoires beginnen met de woorden: ‘Net als aan mijn land, is de oorlog ook mij opgedrongen.’

Op 7 oktober 1915 staan 35 leden van de Belgische ontsnappingslijn achter gesloten deuren voor hun Duitse rechter. Slechts twee van hen, Edith Cavell en de Brusselse architect Philippe Baucq, zullen niet alleen de doodstraf krijgen maar die ook daadwerkelijk ondergaan. Diplomatieke vertegenwoordigers van de Verenigde Staten en Spanje proberen de Duitsers nog op andere gedachten te brengen. Tevergeefs. Is Edith Cavell eruit gepikt om de vele andere vrouwen binnen het Belgische verzet af te schrikken? Als dat al gelukt is, hebben de Duitsers de dood van Edith Cavell als een propagandistische boemerang teruggekregen. In Groot-Brittannië was een fikse aanwas van rekruten direct merkbaar, allemaal woedend om de executie van die nobele zuster.

Cavell heeft de Duitsers na haar arrestatie openheid van zaken over haar contacten in het verzet gegeven, iets wat in de mythevorming rond haar persoon nogal onderbelicht is gebleven. Maar liegen lag nu eenmaal niet in haar aard. Tweehonderd geallieerde soldaten heeft ze naar de vrijheid geloodst, vertelde ze zonder omwegen de Duitsers.

Tien weken heeft ze in isolatie doorgebracht, als eindelijk een Anglicaanse geestelijke Edith Cavell op haar dood mag komen voorbereiden. Nodig is dat niet, vertelt ze hem. ‘Ik heb de dood zo vaak gezien, dat hij vreemd noch angstaanjagend voor mij is.’ Ze heeft God bedankt, vertelt ze, voor de tien weken rust die hij haar heeft gegund. Tien weken, waarin ze vooral gelezen heeft in de Bijbel, een liturgisch geschrift en het middeleeuwse boek van Thomas à Kempis dat de lezer leert een goed christen te zijn: De Imitatione Christi. In dat boek heeft ze voorin nog de data van haar arrestatie, veroordeling en dood om 7 uur ‘s ochtends genoteerd. Daaronder staan haar handtekening en een opdracht: ‘With love to E.D. Cavell’. Die E.D. is Eddy Cavell geweest, haar achterneef en grote liefde. Met hem te trouwen was haar niet vergund geweest.

Het is in de ochtend dat Philippe Baucq en Edith Cavell in twee vrachtwagens naar hun executieplaats worden gereden. Getuige de arts die de dood moet gaan vaststellen, begroet Baucq de mannen die hem neer gaan schieten op montere wijze: ‘Bonjour, messieurs, in het aangezicht van de dood zijn wij allen kameraden’. In een stramme gang loopt Edith Cavell naar haar paal toe. Ze is 49 jaar oud. De haren zijn al aan het grijzen. Ze krijgt een blinddoek omgebonden door een soldaat, die later zal zeggen dat haar ogen vol tranen stonden. Volgens de arts is Edith Cavell direct onder het salvo bezweken, maar in Britse kranten zal te lezen zijn dat een genadeschot nodig was.

De Duitsers begraven haar op een geheime plek, maar na de oorlog weten de Britten het stoffelijk overschot van Edith Cavell over te brengen naar Londen voor een herdenkingsdienst in Westminster Abbey. Daarna brengt een trein haar kist naar Norwich, waar Edith Cavell nu nog altijd begraven ligt, vlakbij de kathedraal. Rond de datum van haar dood komt daar ieder jaar een klein groepje mensen samen. Ze bidden en en ze luisteren naar Edith Cavells beroemdste woorden, zoals aanhoord door de Anglicaanse geestelijke, daags voor haar dood: ‘Patriottisme is niet genoeg. Ik mag geen haat of verbittering jegens een ander voelen.’

In 1928 wordt leven en dood van de heldin verfilmd. Dawn heet de rolprent: een verwijzing naar het ochtenduur van haar executie. De film, die in 1939 een remake krijgt, stuit op censuur en wordt zelfs uit de distributie genomen. Drie jaar eerder is de vrede met de Duitsers pas echt beklonken, in Locarno, en die sfeer mag niet bedorven worden door een film die de oude wonden van een martelares openrijt.