121 Friedrich Adler en de wereld van na Copernicus (zondag 15 oktober 1916)

Friedrich Adler

Friedrich Adler

Op 21 oktober 1916 schrikt Wenen op van een politieke moord, gepleegd aan een lunchtafeltje. Premier Karl von Sturgkh bezwijkt onder de kogels van Friedrich Adler, zoon van de socialistenleider in Oostenrijk-Hongarije. Zijn verdediging voor de rechter pakt spectaculair uit.

085 Conrad von Hötzendorf en het gevaar van de kleine adder (zondag 6 februari 1916)

Hotzendorf

Briljant tacticus en strateeg. Die reputatie genoot de aanvoerder van het Oostenrijks-Hongaarse leger, Conrad von Hötzendorf. Hij heeft het in de Grote Oorlog niet waar kunnen maken. Toch nog 100.000 mensen bij zijn begrafenis in het Wenen van 1925.

073 Sigmund Freud en de driften van Eros en Thanatos (zondag 14 november 1915)

De oorlog brengt de Weense psychiater Sigmund Freud op het thema van de vergankelijkheid. ‘Voorbij het lustprincipe’ gaat Freud op zoek naar de menselijke neiging tot destructie. Maar in een essay uit 1915 toont hij zich ook hoopvol: ‘We zullen alles opbouwen wat de oorlog vernietigd heeft en misschien op een stabieler en duurzamer fundament.’

De driften van Eros en Thanatos

In het onderbewuste krijgt de dood geen kans. Een mens wil er simpelweg niet van weten. Verdringt zijn einde. Onsterfelijk waant, ten diepste, ieder mens zich. Maar voor de dood van een ander geldt dat niet. Die is heel goed voorstelbaar. 

Het zijn dergelijke bespiegelingen die het collectieve sterven van ’14-‘18 bij de Weense psychiater Sigmund Freud losmaakt. In het decennium voor de oorlog heeft zijn psychoanalyse school gemaakt. Met Eros, de seksueel geladen levensdrift, meende hij de menselijke geest ontsloten te hebben. Nu krijgt hij oog voor die andere drift, de doodsdrift, die Thanatos zal worden genoemd. In ieder mens sluimert het verlangen naar de staat van rust die aan zijn bestaan vooraf is gegaan, zo is Freud gaandeweg de oorlog gaan beseffen.

Getraumatiseerde soldaten uit de Grote Oorlog zullen Freud ook ‘voorbij zijn lustprincipe’ gaan voeren. Als de mens uit is op maximalisatie van zijn geluk, het botvieren van zijn lusten dus, hoe kan het dan verklaard worden dat die arme drommels keer op keer door diezelfde hel trekken? Achter al dat herbeleven van gruwelen kan Eros onmogelijk schuilgaan. Het moet Thanatos zijn.

Doods- en levensdrift sluiten elkaar niet uit, meent Freud. Ze zijn wel in conflict met elkaar. Eros kan Thanatos beteugelen door diens agressie naar buiten te richten. Het verlangen naar de eigen dood keert zich zo tegen de ander. Agressie. Destructie. En uiteindelijk ook oorlog, zodra het korstje van de beschaving open is gekrabd; het ‘narcisme van de geringe verschillen’ de overhand krijgt; de mens tot zijn primitieve staat is teruggekeerd; en er geen rem meer op het onderbewuste staat. 

In het leven van alledag laat de oorlog Freud ook niet onberoerd. Zijn zonen worden voor het leger opgeroepen. Geen van de vier zal sneuvelen, behalve dan in een boze droom van hun vader, zoals die door hemzelf beschreven is. Voor de oorlog heeft hij het oedipuscomplex opgetrokken: een man staat zijn vader naar het leven. Maar in die droom over zijn gedode zonen herkent hij nu, via het spiegelbeeld, een andere, verborgen impuls: ‘De afgunst om de jeugd die door de ouderen wordt gevoeld.’ 

Zes kinderen heeft Freud gehad. De twee jongste, de meisjes, waren hem het liefst. Freud, de grote zielenvorser, stond niet bekend om empathie. Maar als zijn zondagskind, Sophie, in 1920 aan de Spaanse griep komt te overlijden, treedt een rouw in die hij negen jaar later liefdevol zal beschrijven: ‘Wat ook de plaats van dit verdriet in mag komen nemen, het blijft, ook als het die plaats volledig opvult, toch iets anders. En zo hoort het te zijn. Het is de enige manier om een liefde vol te houden die we niet op willen geven.’

Bij het uitbreken van de oorlog is hij nog vooral bezig met de pijnlijke breuk binnen zijn beweging. Híj, niemand anders, is de schepper van de psychoanalyse. Freud duldt het niet dat nota bene zijn gedoodverfde troonopvolger, de Zwitser Carl Gustav Jung, zijn cruciale theorie over seksuele verdringing als oorzaak van psychische stoornissen in twijfel trekt. In 1913, op een congres in München, is het conflict tussen meester en leerling uitgebarsten.

De oorlog verhoedt dat Freud in het openbaar de degens met zijn sceptici kan kruisen. De voorbereidingen voor een nieuw psychoanalytisch congres in Dresden moeten gestaakt worden. Terwijl er toch alle reden is om juist nu op zoek te gaan naar de oorzaken van waanzin, verstomt het psychiatrisch debat in Europa. ‘Zelfs de wetenschap heeft haar onverstoorbare onpartijdigheid verloren’, schrijft Freud. ‘Haar diep verbitterde dienaren zoeken bij de wetenschap de wapens om hun bijdrage te leveren aan de strijd tegen de vijand. De antropoloog voelt zich verplicht de tegenstander inferieur en ontaard te noemen, de psychiater om bij hem een mentale of psychische stoornis vast te stellen.’

Ook op de trap van Berggasse 19 in Wenen wordt het akelig stil. Opgedroogd is de gestage stroom van bemiddelde maar zenuwzieke patiënten, op weg naar de divan die dokter Freud met een Perzisch tapijt heeft omhangen. In het voorjaar van 1915 becijfert Freud dat de oorlog hem al 40.000 kronen heeft gekost. In de behandelkamer staren de antiquiteiten, minutieus verzameld gedurende lange tijd, de dokter aan. Er zijn veel studies gewijd aan de verzamelwoede van Sigmund Freud, maar iedere drift erachter lijkt betwistbaar.

In ‘De Duizelingwekkende Jaren’ plaatst Philipp Blom de dubbelhartige moraal van het vooroorlogse Wenen in het perspectief van Freuds leer van het bewuste en het onderbewuste. Dit was geen stad van universele waarden, maar van rivaliserende talen en nationalistische twisten, waarin ook Sigmund Freud, goddeloze zoon van orthodox-joodse ouders, zich thuis wist achter de façades waarmee de Habsburgers hun verval wisten te markeren; een valse schijn waaraan de oorlog een eind ging maken.

Zijn afschuw over de oorlog heeft niet lang op zich laten wachten, maar ook Freud beleefde de extase waarin de julicrisis van 1914 uitmondde. ‘Gans mijn libido behoort Oostenrijk-Hongarije toe’, heeft hij op geheel eigen wijze uitgeroepen. En op 26 juli 1914 schreef hij een vriend: ‘Ik voel mij misschien voor het eerst sinds dertig jaar een Oostenrijker en wil het nog één keer met dit weinig hoopvolle rijk proberen. De stemming is overal uitstekend.’

Op 22 september 1914 is Freud alweer bij zijn zinnen. In een brief aan een vriend schrijft hij over het zoontje van zijn dochter Sophie: ‘Mijn kleinzoon is een vriendelijk kereltje, die erin slaagt onbedaarlijk te lachen als iemand aandacht aan hem besteedt; het is een fatsoenlijk, beschaafd schepsel, wat dubbel waardevol is in deze tijden van ongebreidelde bestialiteit.’

November 1915 werkt Freud aan een kort essay dat pas een jaar later zal verschijnen. Hij noemt het ‘Vergankelijkheid’. Het begint als volgt: ‘Niet zo lang geleden vertrok ik voor een zomerse wandeling door een lieflijk landschap in het gezelschap van een zwijgzame vriend en een jonge maar al beroemde dichter.’

Grote kans dat Freud hier een droom beschrijft. De wandeling heeft waarschijnlijk nooit plaatsgevonden, maar het wordt aangenomen dat de karakters wel uit Freuds leven zijn gegrepen. Het zwijgzame type is dan Lou Andreas-Salomé, een vrouw met opmerkelijke contacten. Als psychoanalytica maakt ze deel uit van de beweging van Freud, maar ze onderhoudt ook een liefdesrelatie aan met de veel jongere dichter Rainer Maria Rilke, het andere personage uit de vergankelijkheidsvertelling van Freud. Beiden, de zwijgzame Salomé en de beroemde Rilke, staan onder de invloed van het gedachtegoed van Friedrich Nietzsche. Salomé heeft ook een stormachtige liefdesrelatie gehad met de filosoof die God voor Dionysius inruilde om op de drempel van de twintigste eeuw in volstrekte waanzin te sterven.

Meedogenloos heeft Nietzsche afgerekend met de christelijke cultuur. ‘God is dood en wij hebben hem vermoord’, luidde zijn necrologie van het westerse avondland. Maar als God dood is, wat voor leven blijft er dan voor de mens over? Het is die vraag waarmee Freud de jonge Rilke laat tobben in dat lieflijk landschap. Freud vervolgt: ‘De dichter bewonderde de schoonheid van het decor om ons heen, maar hij kon er geen vreugde in scheppen. Het verwarde hem dat al dat mooie tot verval gedoemd was, dat het met de winter zou verdwijnen, net als de menselijke schoonheid en alle schoonheid en pracht die de mens tot stand heeft gebracht of scheppen zal.’ 

Het is de vergankelijkheid die de dichter naar de keel grijpt, maar een denker als Freud weet haar wel naar zijn hand te zetten. Natuurlijk, het tijdelijke laat zich ook door hem niet ontkennen. Maar voor Freud stijgt de waarde van schoonheid juist naarmate de tijd korter is om ervan te genieten. Zijn gezelschap, ziet hij dan in, verzet zich voortijdig tegen het rouwen om wat verloren is gegaan. En rouw is voor de man van de wetenschap een raadselachtig verschijnsel. Bij verlies komt libido vrij, zet Freud uiteen, het vermogen om lief te hebben. Het is vrij om terug te keren naar het eigen ego of een ander object, maar de libido blijft zich pijnlijk vastklampen aan wat al weg is. Waarom toch? 

Het is op dit punt dat Freud de oorlog oppakt die de volgende zomer zou komen. Hij schrijft: ‘De oorlog vernietigde niet alleen de schoonheid van het landschap waar hij doorheen trok en uitingen van kunst die hij op zijn pad tegenkwam, maar het verbrijzelde ook onze trots op de verworvenheden van onze beschaving, onze bewondering voor zo veel filosofen en kunstenaars en onze hoop op een finale triomf over de verschillen tussen naties en rassen. Hij bezoedelde de verheven onpartijdigheid van onze wetenschap, hij onthulde onze instincten in al hun naaktheid en ontketende in ons de kwade geesten, die we voorgoed getemd hadden gedacht tijdens eeuwen van onophoudelijke studie door de nobelste geleerden. De oorlog maakte ons land weer klein en zette de rest van de wereld op grote afstand. Hij beroofde ons van alles wat we lief hadden en toonde ons hoe efemeer al die zaken zijn die wij voor onveranderlijk hielden.’

Overmand door melancholie zou een dichter het daarbij laten. Zo ongeveer is het ook gegaan met Rainer Maria Rilke, die tijdens de Grote Oorlog onder de wapenen werd geroepen. Zijn ervaringen als dienstplichtige waren zo ingrijpend dat hij lange tijd daarna als dichter zweeg. Maar Freud breit een happy end aan zijn essay, dat ook wel zijn ‘requiem’ is genoemd: ‘Hoe pijnlijk ook, rouw komt, zo weten we, tot een spontaan einde. Als hij alles wat verloren is gegaan heeft losgelaten, heeft hij zichzelf verteerd en is ons libido opnieuw vrij – voor zover we nog jong en actief zijn – om de verloren objecten te vervangen door nieuwe, die even dierbaar zijn of zelfs dierbaarder. Het is te hopen dat hetzelfde geldt voor de verliezen van deze oorlog. Als het rouwen voorbij is, zal blijken dat onze hoge achting van de schatten van de beschaving niets te lijden heeft onder de ontdekking van hun kwetsbaarheid. We zullen alles opbouwen wat de oorlog vernietigd heeft en misschien op een stabieler en duurzamer fundament.’ Dat klinkt nog hoopvol, maar in de naoorlogse jaren zal Freud zich als een cultuurpessimist laten kennen.

Invloedrijk zijn de theorieën van Sigmund Freud beslist geweest, maar vandaag de dag zijn ze eerder omstreden. De filosoof Karl Popper, een andere Wener, was het die op grond van zijn gezaghebbende falsificatietheorie Freud naar het domein van de non-wetenschap verwees. Wat niet weerlegd kan worden, aldus Popper, kan niet serieus worden genomen. De dromen van Sigmund Freund, ‘de charlatan van Wenen’, blijven bedrog voor de ware wetenschapper.

Pijnlijk is ook zijn eigen levenseind geweest. Sigmund Freud was in de Eerste Wereldoorlog al een man op leeftijd, maar hij zou pas in de eerste maand van de Tweede Wereldoorlog sterven. Een jaar van tevoren had hij vanwege het toenemend antisemitisme Wenen moeten inruilen voor Londen. De laatste zeventien jaar werden getekend door kanker. Rechterbovenkaak en verhemelte moesten verwijderd worden bij Freud, die zijn leven lang een verstokt roker van sigaren bleef. Een dertigtal operaties heeft Freud moeten ondergaan. September 1939 is de pijn ondraaglijk geworden. ‘Het is niets dan marteling en het heeft geen zin meer’, schrijft hij zijn dokter, die hem op verzoek drie doses morfine toe zal dienen. Sigmund Freud heeft gekozen voor euthanasie, voor ‘de goede dood’.