256 Christopher R.W. Nevinson en de helmen naast de lijken (zondag 18 mei 1919)

Christopher Nevinson

Christopher Nevinson

Oorlog als hygiëne – de jonge, Engelse kunstenaar Christopher R.W. Nevinson liet het zich aanpraten door de futurist Filippo Tommaso Marinetti. Nevinson, die als ambulancechauffeur de oorlog in was gegaan, schilderde staal en vlees in perfecte harmonie. Maar de gruwelen van de strijd zette hij als officieel oorlogskunstenaar ook op doek, ondanks de militaire censuur.

  • Volgers van Veertien Achttien ontvangen deze aflevering per mail (doc + mp3)

252 Alvin York en Lucas hoofstuk 22 vers 36 (zondag 20 april 1919)

Alvin York

Alvin York

Dé oorlogsheld aan Amerikaanse zijde heet Alvin York. Legde, naar verluidt, in zijn eentje 25 Duitsers om en wist er nog eens 132 tot overgave te dwingen. De exacte plek waar York, een diepgelovig man, in het Argonnerwoud toesloeg is aan discussie onderhevig.

  • Volgers van Veertien Achttien ontvangen deze aflevering per mail (doc + mp3).

228 Wilfred Owen en kogels als zachte regen (zondag 3 november 1918)

Een week voor de Wapenstilstand sterft Wilfred Owen, dichter-soldaat. Bitterzoet en onwaardig is het om te moeten sterven voor je vaderland. Maar dat hoor je zelden als er herdacht wordt.

Wilfred Owen

Wilfred Owen

Kogels als zachte regen

Iedere avond om acht uur klinkt onder de Menenpoort van Ieper de Last Post als eerbetoon aan de gesneuvelde soldaten van de Grote Oorlog. Op bijzondere dagen is er altijd wel iemand die een gedicht voordraagt. Meestal zijn het de beroemde regels uit ‘For the Fallen’ (Voor de Gevallenen), dat Laurence Binyon al in 1914 schreef als devies voor nabestaanden:

At the going down of the sun, and in the morning
We will remember them

Dulce et decorum est is het bekendste gedicht van de bekendste war poet, Wilfred Owen. Je hoort het nooit eens voorgedragen worden onder die Menenpoort, die nota bene staat in de stad van het mosterdgas, het yperiet dus. Liever een oproep tot het herdenken van de doden dan een aanklacht tegen hun sterven? Bitterzoet en onwaardig is het om voor je vaderland te moeten sterven, verkondigt Owen de omgekeerde waarheid in de laatste regels van zijn gedicht. Daaraan vooraf gaat de beschrijving van een gasaanval waarin hij en zijn maten, doodvermoeid, terecht zijn gekomen. Eentje weet zijn gasmasker niet op tijd over zijn hoofd te trekken. Iedere nacht ziet Owen weer hoe die arme sukkel in het gas stikt. En dan wendt de dichter zich rechtstreeks tot zijn lezer, zijn luisteraar. In de vertaling van Tom Lanoye:

Als ooit, in nachtmerries, ook u zou moeten lopen
Achter de ezelskar waar wij zijn lijk op smeten;
Zag u die ogen draaien, paffig wit en open, in
Die omgekeerde duivelskop, verwrongen, aangevreten;
En hoorde u, bij elke bult, de gorgel van zijn bloed
Dat kwam geborreld uit door schuim verpeste longen,
Als een kapotgebeten tabakspruim geperst
Uit niet te helen zweren op reine kindertongen –

Mijn vriend, nooit meer verkocht u, trots en manifest,
Aan jongens, die dorsten naar wat vergeefse glorie
Uw Oude Leugen: Dulce et decorum est
Pro patria mori

Wilfred Owen heeft zijn grote oorlog niet overleefd. Vader en moeder, Tom en Susan Owen, kregen de kwade tijding van de dood van hun oudste zoon op 11 november 1918 – 11 november, Wapenstilstandsdag. Ook in Shrewsbury, waar de Owens woonden, beierden de kerkklokken omdat het eindelijk vrede was. Precies een week eerder was Wilfred Owen gesneuveld in Noord-Frankrijk, terwijl hij zijn manschappen aanmoedigde bij het oversteken van het kanaal tussen de Sambre en de Oise. Hij was 25 jaar oud – 25 jaar. In een militair hoekje van de begraafplaats voor de dorpelingen van Ors, een vlek in Noord-Frankrijk, staat de witte zerk van Wilfred Owen onberispelijk in een rijtje. Bezoekers laten bij hem wel beduidend meer poppy’s achter dan bij de anderen.

Vier dagen na zijn dood werd de toekenning van het Military Cross aan Wilfred Owen in het regimentsdagboek bijgeschreven. Hij had die onderscheiding verdiend door op de eerste oktober de bestorming van Joncourt, ten noorden van Saint-Quentin, aan te voeren. In de verlegen, introverte, studentikoze, barmhartige, verantwoordelijke maar ook ietwat naïeve Owen zat de soldaat ver weggestopt. Mei 1917 schreef hij zijn moeder nog: ‘Meer en meer ben ik een christen. Verdraag oneer en schande, maar grijp nooit naar wapens. Ze mogen je vernederen, woedend maken, vermoorden, maar moord niet.’ ‘Be killed, but do not kill.’ Hij wist waar Christus zich bevond: in het niemandsland. Vaak hoorden de mannen daar Zijn stem.

Maar in oktober 1918, bij Joncourt, was zelfs Wilfred Owen verworden tot een killer met dichtgeschroeide zintuigen: ‘My senses are charred.’ Zijn moeder krijgt dit verslag van Joncourt: ‘Na de granaten die we hadden ondergaan, en het gas, waren de kogels als zachte regen uit de hemel.’ En: ‘Ik verloor al mijn aardse eigenschappen en ik vocht als een engel… Ik maakte een Duits machinegeweer buit en nam een groot aantal mannen gevangen. Ik schoot er maar één met mijn revolver neer. Mijn zenuwen houden het prima.’

Owen moet zijn moeder hier ontzien hebben. De motivatie van het Military Cross leert dat Owen met het door hem veroverde machinegeweer de vijand ‘aanzienlijke verliezen’ toe heeft weten te brengen. ‘It is a great life’, bejubelt hij de vriendschapsband onder de soldaten in de allerlaatste brief aan zijn moeder, geschreven op de laatste dag van oktober. De kok hakte houtjes en het water spatte hoog op toen een oude soldaat zijn gejaste piepers in een pan wierp: zo ging het er in de habitat van de dichter-soldaat aan toe.

Wilfred Edward Salter Owen werd als de oudste van vier kinderen geboren in Oswestry, een dorpje in Shropshire, het graafschap dat grenst aan Wales, waar de helft van zijn stamboom ook wortelde. De bijbel en de gedichten van romantici als John Keats, Percy Bysshe Shelley en William Wordsworth vormden de gelovige jongeling. Voor een beurs schoten zijn cijfers tekort en thuis konden ze het geld voor een opleiding aan de universiteit van Londen ook niet opbrengen. In ruil voor inwoning ging hij diensten verlenen aan de vicar van het plaatsje Dunsden, ondertussen plantkunde studerend aan het University College in Reading. Owen raakte teleurgesteld in de zorg van de kerk om de armen en in de liturgie. Intellectueel werd hij ook niet door de vicar en zijn omgeving uitgedaagd.

In 1913 vertrok hij naar Frankrijk om er Engels te gaan geven op een school in Bordeaux. Later onderrichte hij aan huis twee jongens uit een katholiek gezin. Maar ook dat bracht hem weinig voldoening. Wel raakte hij bevriend met een oudere dichter, Laurent Tailhade, die in 1893 de Parijse bourgeoisie had geschokt door een aanslag van een anarchist op het Huis van Afgevaardigden goed te praten met de woorden ‘wat doet het slachtoffer ertoe als de daad mooi is?’

Na het uitbreken van de oorlog nam Owen zijn tijd om zich bij het Britse leger aan te melden. Hij heeft ook overwogen om zich bij de Fransen aan te sluiten. Op 21 oktober 1915 was hij niet langer bestand tegen de oorlogspropaganda en meldde hij zich alsnog als vrijwilliger bij het Officer’s Training Corps van de Artists Rifles. Zeven maanden duurde de training op een kamp in Essex. Pas op 1 januari 1917 kwam hij, ingedeeld bij het Manchester Regiment, in Frankrijk aan.

De oorlog in Frankrijk bracht hem de meest gruwelijke ervaringen. Januari 1917 verdedigde hij onder zwaar vuur vijftig uur lang een onder water gelopen dugout. In maart lag hij met een hersenschudding in het veldhospitaal. Weer een maand later werd Owen bij het bos van Savy, ten oosten van Saint-Quentin, door een loopgraafmortier de lucht in geworpen. Hij landde in een krater. Dagenlang lag de gevoelige ziel er te midden van de uiteengereten resten van een collega-officier – zo zou hij zich dat althans gaan herinneren.

Er was nu iets geknapt in die dromerige jongeman, die zo graag sonnetten schreef: shell shock. Als officier werd hij overgebracht naar het Craiglockhart Hospital in Edinburgh. Daar ontmoette hij een al gelauwerde poëet: Siegfried Sassoon. Allebei getraumatiseerd werd Owen door Sassoon gestimuleerd om zijn frontervaringen zonder omhaal onder woorden te brengen. Daardoor heeft niemand de horror van de Eerste Wereldoorlog zo dichtbij weten te brengen als Wilfred Owen in dat ene annus mirabilis van hem.

Owen verafgoodde Sassoon in een relatie die beslist ook homo-erotisch geladen was. Ze waren beiden ontdaan dat de ander vanuit het ziekenhuis weer naar het front terugkeerde. Owen werd in juni genezen verklaard. De volgende maand raakte Sassoon zwaargewond bij Hazebrouck.

Owen voelde het als zijn plicht om de plaats van zijn vriend in te gaan nemen. Als Sassoon niet meer kon verhalen van het leven in de loopgraven, dan moest hij dat maar voor zijn rekening nemen. In augustus stapte hij weer op de boot naar Frankrijk. Zijn moeder schreef hij eerder blij dan bang te zijn.

Voor de finale push van de geallieerde strijdkrachten bevond tweede luitenant Wilfred Owen zich in de voorhoede van het Vierde Leger. Om hem heen zag hij zijn mannen sneuvelen. Op de tweede oktober 1918 verloor hij drie brancardiers achter elkaar. Twee dagen later schreef hij in de zoveelste brief aan zijn moeder dat hij zijn jongens hielp door voor te gaan in de strijd én door hun lijden te aanschouwen. Op 4 november 1918 kwam aan zijn eigen lijden een eind, bij Ors.

Toen Owen onder Duitse kogels bezweek, waren er pas vier gedichten van hem gepubliceerd. Alles wat hij schreef vóór 1917, is amper de moeite waard geweest. De oorlog verhief hem tot een groot dichter, die in staat bleek de grootste gruwelen in erbarmelijke woorden te vangen. ‘My subject is war and the pity of war. The poetry is in the pity.’ De oorlog en de ellende ervan, daar moest hij over schrijven: ’All a poet can do today is warn.’ Ook in zijn brieven ging het hem erom de vinger op de zere plek te leggen. Zijn jongere broer Harold kreeg voorgeschoteld hoe het een soldaat met een verbrijzeld scheenbeen was vergaan. De dokter moest het bot ronddraaien en als een zuiger indrukken om de pus uit het been te krijgen. ‘Ik vertel je dit alles bewust om je te onderrichten over wat zich in een oorlog voordoet’.

Jonge broertjes komen ook voor in het sonnet ‘Lofzang op gedoemde jonge gasten’, zoals Tom Lanoye Owens ‘Anthem for Doomed Youth’ vertaalde. Ook al niet geschikt voor de Menenpoort:

Welk klokgelui betaamt voor wie vergaan als dieren?
Alleen het monsterlijke woeden van mortieren.

Of neen, alleen de ratel van een mitraillette -

Geen mens raffelt zo schoon een laatste schietgebed.



Voor hen geen bel of toeters, krans of kerkhofblom.
Geen treurmuziek – tenzij stampei van die orkesten

Die slechts bestaan uit slagwerk van kartets en bom
En bugels, jankend over droevige gewesten.



Waar brandt hun kaars? De vlam die hun ten afscheid heet?

Niet in de hand van jonge broertjes. In hun ógen

Laat nooit het vuur dat hen gedenken zal zich doven.



De bleekheid van verloofdes dient hun lijk tot kleed.

Eén bloem: de tedere berusting der beminden.

En elke schemering: het luiken van de blinden.

Het duurde een hele poos voordat Owens oorlogspoëzie echt het volle licht kreeg. Dat is in belangrijke mate de verdienste geweest van zijn vriend Siegfried Sassoon, die de oorlog wel overleefde. Benjamin Britten ging zijn War Requiem componeren rondom negen naar de keel grijpende gedichten van Owen. Aanleiding voor het stuk was de inwijding in 1962 van de nieuwe kathedraal van Coventry, dat platgebombardeerd uit de Tweede Wereldoorlog was gekomen. Inmiddels leert de jeugd op Britse scholen behalve Shakespeare ook Wilfred Owen uit het hoofd. Maar of Horatius daarmee het zwijgen is opgelegd? Dulce et decorum est pro patria mori: de oude leugen regeert.

225 Adolf Hitler en de ratten aan zijn bajonet (zondag 13 oktober 1918)

Adolf Hitler

Adolf Hitler

Een zonderling type, die Adolf Hitler. Gaf niets om God of vrouwen, hoefde niet op verlof, kreeg nooit eens een pakketje van het thuisfront. De nazipropaganda maakte van de korporaal een onversneden held, maar het grootste deel van de Grote Oorlog vervulde hij de rol van Etappenschwein, varken van het achterland.

De ratten aan zijn bajonet

Je schreeuwt het hem alsnog toe: ‘Come on, Henry Tandey, haal die trekker over. Schiet die mof neer. Nu!’ Maar in alle flashbacks laat Tandey hem steeds weer lopen.

Twintig jaar na dato ging de Duitser, die eigenlijk geen Duitser was, op zijn Beierse rots van Berchtesgaden voor een foto staan van het schilderij waarop Tandey tijdens de Eerste Slag om Ieper een gewonde kameraad wegdraagt. ‘Deze man stond op het punt mij te doden’,vertelde de heerser van Berchtesgaden aan zijn gast, de premier van Groot-Brittannië. ‘Ik dacht Duitsland nooit meer terug te zullen zien.’ Of Neville Chamberlain, de premier, Tandey misschien de groeten wilde doen… Naar verluidt heeft die brave Chamberlain dat nog gedaan ook, in het vervloekte jaar 1938, toen de overwinnaars van de Grote Oorlog het arme Tsjecho-Slowakije aan nazi-Duitsland overleverden in ruil voor een valse garantie op vrede.

Had Henry Tandey, een van de zwaarst gedecoreerde soldaten uit het Britse leger, op 28 september 1918 inderdaad de wereldgeschiedenis de andere kant op kunnen sturen door de toen nog volstrekt onbeduidende korporaal Adolf Hitler zonder pardon neer te knallen? Tandey zelf meende in elk geval dat hij de latere Führer wel degelijk voor zijn loop had gehad. Na het Duitse bombardement van Coventry, november 1940, is Tandey ook niet opgehouden zijn eigen barmhartigheid te vervloeken: ‘Maar ik kón een gewonde man niet neerschieten’, zocht hij naar gewetensrust.

Medio oktober 1918 was de oorlog alsnog voorbij voor Adolf Hitler. Mosterdgas dreef bij Wervik, ten zuiden van Ieper, het licht uit zijn ogen. Zo althans staat het te lezen in Mein Kampf, de warrige autobiografie die Hitler in 1924 dicteerde tijdens zijn gevangenschap vanwege een mislukte staatsgreep. Hij was de ochtend na de gasaanval nog in staat gebleken als ordonnans een boodschap te bezorgen. Maar toen gingen zijn ogen als kolen gloeien en trad om hem heen de duisternis in – een manmoedig slot van vier jaar trouwe dienst aan het front. Die voorstelling van zaken is door historicus Thomas Weber aan debunking onderworpen. In zijn boek Hitler’s First War maakt Weber aannemelijk dat de tijdelijke blindheid van Hitler niet van puur fysieke, maar van psychosomatische aard was.

Het behoorde tot de nazipropaganda om Adolf Hitler te portretteren als een van plicht vervulde oorlogsheld, die keer op keer de dood wist te trotseren. Balthasar Brandmayer getuigde in 1932 van zijn belevenissen met de heldhaftige Adolf Hitler in een boekje met als titel Zwei Meldegänger. Deze passage betreft de herfst van 1915, als het regiment van Hitler bij Aubers de vijand partij moet geven: ‘Wij gaan nu dwars door het veld. Ik kom nauwelijks meer van de grond omhoog … en Hitler drong voorwaarts … hij verliet rustig en gelaten, omgeven door bliksemende schichten, zijn dekking … Vrees of angst was hem waarachtig onbekend.’

Een andere strijdmakker, Ignaz Westenkirchner, herinnerde zich hoe Hitler verbeten jacht maakte op ratten in de loopgraven: ‘Lang nadat de rest van ons onder zeil was gegaan, ging Hitler nog met een zaklantaarn rond en spietste hij de ratten aan zijn bajonet. Ten slotte smeet iemand een laars naar zijn hoofd en hadden we wat rust.’

Dat Hitler van ’14 tot diep in ’18 gevaar heeft gelopen, hoeft niet betwijfeld te worden, maar Weber nuanceert dat beeld wel. Adolf Hitler beleefde in zijn hoedanigheid van regimentskoerier een relatief rustige tijd. Een flink eind achter het front bracht hij, te voet of op de fiets, boodschappen van het hoofdkwartier naar de bataljonsstaven en vice versa. Frontsoldaten, die de kogels wél hoorden fluiten, zagen zulke koeriers voor Etappenschweinen aan, varkens van het achterland. Was Hitler tevreden met zijn veilige omgeving en heeft hij daarom nooit werk gemaakt van een hogere rang dan die van Gefreiter? Weber veronderstelt het. Lafaard noch held lijkt Adolf Hitler in de Eerste Wereldoorlog aan dit beeld te beantwoorden: hij deed wat zijn superieuren van hem verlangden.

Hij kwam niet eens uit Beieren, de bakermat van zijn regiment. Hitler was een Oostenrijker van geboorte. Geboren in Braunau, anno1889, beleefde hij in Linz een ongelukkige jeugd vol ontluikende fobieën. Als jongeman was hij naar de hoofdstad Wenen vertrokken, de koffer gevuld met artistieke dromen. Tot twee keer toe werd hij er voor de Kunstacademie afgewezen. Hij kon aardig tekenen, maar dat kwam niet in de buurt van een artistiek talent. Zijn dagen vulde hij als een bohémien grotendeels met het lezen van kranten. Zo af en toe verkocht hij een schilderijtje.

Aan familie had hij al snel alleen nog een zus, Paula, maar het contact met haar verwaterde en het zou pas in de jaren twintig hersteld worden. De andere vier kinderen uit het gezin van zes waren jong gestorven. Zijn vader Alois, die zijn achternaam Schicklgruber in Hitler had veranderd, was een bruut voor zijn jongere vrouw en de kinderen. Senior had een betrekking als douanebeambte. Tussen Adolf en zijn ongelukkige moeder Klara Pölzl bestond juist een zeer innige band, waaraan haar dood in 1907 een eind maakte. De joodse dokter die kwam vertellen dat Klara borstkanker had en niet lang meer zou leven, zag hoe de zoon door verdriet overmand werd. Hitler heeft zijn leven lang de foto van zijn moeder bij zich gehouden, tot in de Berlijnse bunker waarin hij zich aan het eind van de Tweede Wereldoorlog op 56-jarige leeftijd van het leven zou benemen. Hij deed dat samen met Eva Braun, de tweede vrouw in zijn bestaan. Vlak daarvoor waren ze nog getrouwd.

Een jaar voor de Grote Oorlog had Hitler Wenen ingeruild voor München, hoogstwaarschijnlijk om de dienstplicht in het leger van de door hem verachte Habsburgers te ontlopen. Hij voelde zich in het kleinsteedse Beieren helemaal thuis. Op de Odeonsplatz in München verwelkomde hij op 2 augustus 1914 de oorlog. ‘Ik viel op mijn knieën en dankte de hemel vanuit het diepste van mijn hart om het voorrecht te mogen leven in zo’n tijdperk’, zou hij in Mein Kampf schrijven. Een foto, waarvan historici de authenticiteit betwijfelen, toont een euforische Hitler midden in de massa. Een dag later richtte hij een verzoek tot de koning van Beieren, Ludwig III, om als buitenlander dienst in zijn leger te mogen nemen. Dat mocht, las Hitler niet veel later, terwijl zijn handen trilden van opwinding om het royale antwoord.

Op 21 oktober 1914 vertrok hij naar het front in Vlaanderen. ‘Ik hoop dat we tot in Engeland geraken’, schreef Hitler aan de kleermaker Josef Popp, bij wie hij in München een kamer had gehuurd. Op de 29e oktober volgde bij Geluveld, ten oosten van Ieper, al de vuurdoop voor hun Reserve-Infanterie-Regiment Nr. 16, dat beter bekend stond als het List-Regiment, naar de commandant. Deze Julius von List zou op de derde dag van de slag om Geluveld al sneuvelen.

Twee jaar later raakte Hitler aan de Somme gewond door een granaatscherf in zijn liesstreek. Dat hij er ook een van zijn testikels kwijtraakte, mag als een hardnekkige mythe beschouwd worden. Tot tweemaal toe ontving Hitler een IJzeren Kruis, een in 1914 en een in 1918. Voor die laatste had zijn overste gezorgd, de joodse officier Hugo Gutmann. Welke koene daad van Hitler tot de aanbeveling van Gutmann heeft geleid, is altijd vaag gebleven. Verhalen over Hitler die eigenhandig een vijftiental vijanden wist in te rekenen, zijn niet met feiten te schragen.

Adolf Hitler identificeerde zich volledig met de oorlog en de gemeenschap van kameraden. Daartoe behoorde ook Fuchsl, een witte terriër waar hij bijna drie jaar lang dol op was. Vrouwen interesseerden Hitler niet. Ook voor het verhaal dat hij bij een Française een kind verwekt zou hebben, ontbreekt het bewijs. Aan God had hij evenmin een boodschap. Op verlof zat Hitler niet te wachten. Nooit kreeg hij, anders dan zijn kameraden, een pakketje van het thuisfront. Toen ze hem met Kerstmis toch wat wilden geven, weigerde Hitler dat pertinent aan te nemen. Ze vonden hem maar een zonderling type en geloofden zijn uiteenzettingen over Arthur Schopenhauer, filosoof van het pessimisme, verder wel. Balthasar Brandmayer, metselaar van beroep, herinnerde zich Hitler als een sterk vermagerde frontkameraad met een bleek gelaat en twee donkere ogen, diep weggestopt in de kassen. De snor was nog lang niet zo getrimd als het emblematische vierkantje van de Führer in later jaren.

Volgens Weber is het niet zo dat Hitler de nationaal-socialistische ideologie, zijn Weltanschauung, in de loopgraven van de Grote Oorlog heeft uitgebroed. ‘Het is pas in de herfst van 1919 dat hij zich vastbijt in een extreemrechts en antisemitisch gedachtegoed’ , weerspreekt Weber de visie van Ian Kershaw, voor wie de Eerste Wereldoorlog wél de sleutel is tot het raadsel van de machtspoliticus, die als geen ander – Lenin wellicht uitgezonderd – een stempel op de twintigste eeuw heeft gedrukt.

Antidemocratisch waar het om politieke verhoudingen ging, was Hitler er alles aan gelegen om ‘het volk’, een begrip dat bij hem met ‘ras’ samenviel, voor zich te winnen. Met opzwepende toespraken, waarvoor Hitler een uniek talent had, en veel vlagvertoon ging hij dat voor elkaar spelen, al was voor de grote doorbraak de economische wereldcrisis van 1929 nodig. Bij de laatste Rijksdagverkiezing van de Weimar Republiek, op 5 maart 1933, haalde de NSDAP van Hitler 43,9 procent van de stemmen. Hij was toen al rijkskanselier.

Dat Duitse fascisme van Hitler appelleerde sterk aan de Kameradschaft waarnaar de zich verraden voelende veteranen na de oorlog zo hunkerden. Alleen zij die de Fronterlebnis begrepen, konden het nationaal-socialisme ten volle bevatten. Vernietiging was de conditio sine qua non van vernieuwing. Marxisten en joden moesten als het ongedierte van de loopgraven uitgeroeid worden. In Mein Kampf zegt Hitler, zelf een gasslachtoffer, het te betreuren dat tijdens de oorlog niet aan ‘twaalf- à vijftienduizend Hebreeuwse vernietigers van het menselijk ras gifgas is toegediend’. Niemand die daar het programma voor de ‘Endlösung van het jodenvraagstuk’ in heeft gezien.

Terwijl de Britten zijn regiment in Vlaanderen definitief vermorzelden, werd Hitler terug in de Heimat verdacht van hysterie. Het nieuws over de abdicatie van de keizer en het uitroepen van de republiek deed hem in zijn ziekenhuisbed geen goed. Ziedend was Hitler, wie het opnieuw zwart voor de ogen werd. ‘De haat die in hem was opgeweld barstte nu met geweld open’, schrijft Kershaw in zijn biografie van Hitler. Die stelt het zelf in Mein Kampf voor dat hij op dat moment op de kruising van zijn leven stond: ‘Die nacht besloot ik om, zodra mijn gezichtsvermogen was teruggekeerd, de politiek in te gaan.’ Hij kon eenvoudigweg niet accepteren dat de oorlog, die eindelijk zin aan zijn leven had gegeven, in een nederlaag geëindigd was. Hitler bleef bij het leger en trad toe tot een reservebataljon in Beieren. Daar, in München, sloot hij zich aan bij een splintergroepering die zich Deutsche Arbeiter Partei noemde. Hij nam in achterafzaaltjes het woord en men ving aan met luisteren…

224 Charles Whittlesey en de negen brieven in de hut (zondag 6 oktober 1918)

Charles Whittlesey

Charles Whittlesey

Het verhaal van de Lost Battalion blijft tot de verbeelding spreken. ‘Go to hell’, zou commandant Charles Whittlesey de Duitsers toegeroepen hebben in het Argonne-woud. Drie jaar later verkoos de Amerikaanse held de dood boven een roemrijk leven.

  • Volgers van Veertien Achttien ontvangen deze aflevering per e-mail als mp3-bestand en Word-document.

222 Henri Gouraud en zijn landing in een vijgenboom (zondag 22 september 1918)

Henri Gouraud

Henri Gouraud

De Leeuw van Afrika, de Leeuw van de Argonne, de Leeuw van de Champagne – generaal Henri Gouraud heeft me wat afgebruld. Op Gallipoli verloor hij zijn arm, maar in Damascus wekte hij – naar verluidt – Saladin om de victorie van het kruis over de halve maan te bezegelen.

221 Louis Franchet d’Espèrey en Wenen, Boedapest, Berlijn…

Louis Franchet d'Esperey

‘Desperate Frankie’, zo verhaspelden de Tommies zijn naam. Maar Louis Franchet d’Espèrey was bepaald geen wanhopig type. Aan het westelijk front kon hij geen potten breken, maar de Bulgaren rolde hij resoluut op. Februari 1919 reed hij als een zegevierende kruisvaarder op een schimmel Constantinopel binnen.

  • Volgers van Veertien Achttien ontvangen deze aflevering (mp3 en doc) over de mail.

220 Eddie Rickenbacker en de ‘short flip’ boven het slagveld (zondag 8 september 1918)

Eddie Rickenbacker

Eddie Rickenbacker

‘Fast Eddie’  was voor de oorlog al een held, maar dan in snelle auto’s. De Grote Oorlog maakte van Eddie Rickenbacker in de lucht dé Amerikaanse aas. Ook na de oorlog bleef hij tot de verbeelding spreken. Zo dobberde meneer in de Tweede Wereldoorlog na een noodlanding 24 dagen lang rond op een rubberen vlot in de Grote Oceaan.

  • Volgers van Veertien Achttien ontvangen tekst (Word) en geluid (mp3) van deze aflevering over de mail.

217 George Gadsby en acht op zeventig pakketjes (zondag 18 augustus 1918)

George Gadsby

George Gadsby was een van de 170.000 Britse ‘Prisoners of the Kaiser‘. Meer dan de helft van die krijgsgevangenen vielen tijdens de laatste acht maanden van de oorlog in Duitse handen. Gadsby, die pas in 2000 stierf, keek triomfantelijk terug op zijn tijd van detentie. Dwangarbeid wist hij naar eigen zeggen tot één losgedraaide schroef per dag te beperken.

215 John Monash en de machtige brul van de symfonie (zondag 4 augustus 1918)

Sir John Monash

Sir John Monash

‘Vader van de Blitzkrieg’, luidt een van zijn bijnamen. John Monash, de Australische legeraanvoerder, wordt alom geprezen. Als zoon van Duitse emigranten had Monash echter heel wat weerstand moeten overwinnen, eer hij zijn heldenstatus op 8 augustus 1918 bij Amiens verwierf. Kwestie van ‘peaceful penetration’.

  • Volgers van Veertien Achttien krijgen zowel het Word-bestand als de mp3 van deze aflevering over de mail.